ECLI:NL:HR:2004:AO7810

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/027HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A.J.M. van Buchem-Spapens
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep door curator in faillissement

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2004 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de curator in het faillissement van [betrokkene 1]. De curator, Mr. Petrus Wilhelmus Henricus Maria Haans, had het cassatieberoep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 7 augustus 2002 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten en tussenvonnissen die aan deze procedure voorafgingen, waaronder een vonnis van de rechtbank te Breda van 25 juli 1997 waarin [betrokkene 1] in staat van faillissement werd verklaard. De curator had de procedure overgenomen na de faillietverklaring van [betrokkene 1]. De Hoge Raad oordeelt dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat het beroep niet gelijktijdig met het eindarrest kon worden ingesteld, zoals vereist door de Wet van 6 december 2001. De Hoge Raad verklaart de curator niet-ontvankelijk en veroordeelt hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent cassatieberoepen en de noodzaak voor curatoren om zich aan de procesregels te houden.

Uitspraak

3 september 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/027HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Mr. Petrus Wilhelmus Henricus Maria HAANS, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats], België,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding
De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 4 november 1994, nr. 15237, NJ 1996, 485, voor het daaraan voorafgegane verloop van het geding. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het door [betrokkene 1] - verder te noemen: [betrokkene 1] - ingestelde beroep in cassatie verworpen.
Hierna heeft de rechtbank te Breda bij tussenvonnis van 18 juli 1995 [betrokkene 1] tot bewijslevering toegelaten. Na getuigenverhoor heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 7 mei 1996 een deskundigenonderzoek gelast en hiertoe vragen geformuleerd.
Tegen beide tussenvonnissen van de rechtbank heeft [betrokkene 1] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 7 mei 1998 heeft het hof de tussenvonnissen van de rechtbank bekrachtigd en voorts tussentijds cassatieberoep uitgesloten.
Nadat [betrokkene 1] bij vonnis van de rechtbank van 25 juli 1997 in staat van faillissement was verklaard met benoeming van thans eiser tot cassatie tot curator, is onderhavige procedure door de curator overgenomen.
Bij tussenvonnis van 18 januari 2000 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast, daartoe vragen geformuleerd, een voorstel gedaan met betrekking tot de te benoemen deskundige en de zaak naar de rol verwezen voor conclusie na tussenvonnis aan de zijde van thans verweerster in cassatie (verder te noemen: [verweerster]).
Tegen laatstgenoemd vonnis heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 7 augustus 2002 heeft het hof het beroepen vonnis van de rechtbank, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, onder aanvulling van gronden bekrachtigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank ter verdere beslissing.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor de curator toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de curator in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1-3 en het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het arrest van het hof, dat is gewezen op 7 augustus 2002 en derhalve na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, zijn de bij die wet vastgestelde bepalingen van toepassing (HR 31 januari 2003, nrs. C02/175 en C02/187, NJ 2003, 656 en 657). Nu het gaat om een tussenarrest, kan volgens het hier toepasselijke art. 401a lid 2 Rv. beroep in cassatie van dit arrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. De curator kan derhalve in zijn cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de curator niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren D.H. Beukenhorst, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.J.M. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 3 september 2004.