ECLI:NL:HR:2004:AO7733

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/034HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de stichting MENTRUM inzake de intrekking van voorwaardelijk ontslag van verweerster in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de stichting MENTRUM, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg te Amsterdam, en een verweerster die in het psychiatrisch ziekenhuis van de stichting verbleef. De zaak betreft de intrekking van een voorwaardelijk ontslag dat eerder aan de verweerster was verleend door de geneesheer-directeur van het ziekenhuis. Op 6 mei 2003 verleende de rechtbank te Amsterdam een machtiging voor het voortgezet verblijf van de verweerster in het ziekenhuis. Echter, op 3 juli 2003 verleende de geneesheer-directeur voorwaardelijk ontslag aan de verweerster, wat later op 1 oktober 2003 werd ingetrokken.

De verweerster verzocht de officier van justitie om de rechter te verzoeken de beslissing tot intrekking van het ontslag te herzien. De rechtbank te Amsterdam vernietigde op 4 december 2003 de beslissing van de geneesheer-directeur. De stichting MENTRUM ging in cassatie tegen deze beschikking. De Hoge Raad moest beoordelen of de stichting ontvankelijk was in haar cassatieberoep. De advocaat-generaal concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de stichting, omdat uit de gedingstukken niet bleek dat de stichting in de eerdere instantie was verschenen, zoals vereist volgens artikel 426 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De Hoge Raad oordeelde dat de stichting niet-ontvankelijk was in haar cassatieberoep, omdat zij niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van cassatie. De beslissing van de Hoge Raad werd openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels, en de zaak werd behandeld door vice-president P. Neleman en raadsheren E.J. Numann en F.B. Bakels.

Uitspraak

11 juni 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/034HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
De stichting MENTRUM, instelling voor geestelijke gezondheidszorg te Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 6 mei 2003 heeft de rechtbank te Amsterdam een machtiging voor de duur van een jaar verleend tot het voortgezet verblijf van verweerster in cassatie - verder te noemen: verweerster - in het psychiatrisch ziekenhuis van verzoekster tot cassatie, hierna de stichting.
Op 3 juli 2003 heeft de waarnemend geneesheer-directeur van het ziekenhuis aan verweerster voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis verleend.
Bij schriftelijke beslissing van 1 oktober 2003 heeft de geneesheer-directeur het voorwaardelijk verleende ontslag ingetrokken.
Verweerster heeft, op de voet van art. 47 lid 3 in verbinding met art. 46 lid 2 Wet Bopz aan de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam verzocht de beslissing van de rechter te verzoeken. De officier van justitie heeft dienovereenkomstig de rechtbank te Amsterdam verzocht een beslissing te nemen over de beslissing tot intrekking van het voorwaardelijk verleende ontslag.
Nadat de rechtbank verweerster, bijgestaan door haar raadsman, alsmede de behandelend psychiater en twee artsen had gehoord, heeft zij bij beschikking van 4 december 2003 de beslissing van de geneesheer-directeur tot intrekking van het voorwaardelijk verleende ontslag vernietigd.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de stichting beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerster heeft primair verzocht de stichting niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep.
De stichting heeft op het ontvankelijkheidsverweer gereageerd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de stichting in haar cassatieberoep.
De advocaat van de stichting heeft bij brief van 7 mei 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Bij beschikking van 4 december 2003 heeft de rechtbank de beslissing van de geneesheer-directeur tot intrekking van het aan verweerster voorwaardelijk verleende ontslag vernietigd. Tegen deze beschikking heeft de stichting beroep in cassatie ingesteld.
3.2 Art. 426 lid 1 Rv. bepaalt dat tegen beschikkingen op rekest beroep in cassatie kan worden ingesteld door degenen die in een der vorige instanties zijn verschenen. Een persoon of rechtspersoon is verschenen in de zin van art. 426 lid 1 Rv. indien hij een verweerschrift heeft ingediend of ter terechtzitting is gehoord (HR 6 november 1998, nr. R98/066, NJ 1999, 117).
Uit de aan de Hoge Raad overgelegde gedingstukken, uit de processen-verbaal van de mondelinge behandeling door de rechtbank, noch uit de bestreden beschikking zelf blijkt dat de stichting bij de rechtbank een verweerschrift heeft ingediend of ter terechtzitting van de rechtbank is gehoord.
Het horen door de rechtbank van de behandelend psychiater is geschied op grond van art. 8 lid 4 Wet Bopz, dat bepaalt dat de rechtbank zich zo mogelijk laat voorlichten door (onder meer) de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of begeleidt, en kan niet uitgelegd worden als een verschijnen van de stichting in de hiervoor bedoelde zin.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat de stichting in haar cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de stichting niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 juni 2004.