ECLI:NL:HR:2004:AO7730

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/107HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over alimentatie en echtscheiding met verwijzing naar gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een echtscheiding en de daarbij behorende alimentatieverplichtingen. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had op 8 juni 2001 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Leeuwarden om echtscheiding en een bijdrage in haar levensonderhoud van de man, verzoeker in cassatie. De rechtbank heeft op 3 oktober 2001 de echtscheiding uitgesproken, maar het alimentatieverzoek van de vrouw afgewezen bij eindbeschikking op 2 oktober 2002. De vrouw ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden, dat op 4 juni 2003 de beschikking van de rechtbank vernietigde en de alimentatie op € 327,24 per maand vaststelde, met terugwerkende kracht tot 16 oktober 2001. De man heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in hoger beroep niet had gelet op het voorwaardelijk tegenverzoek van de man om de alimentatie te limiteren, wat een belangrijke omstandigheid was die in de beoordeling had moeten worden meegenomen. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van alle verzoeken in het kader van alimentatie en echtscheiding, en bevestigt dat de rechter in hoger beroep alle relevante verzoeken moet overwegen.

Deze uitspraak heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op alimentatieverplichtingen na echtscheiding, en onderstreept de noodzaak voor rechters om alle aspecten van een zaak grondig te onderzoeken en te overwegen.

Uitspraak

25 juni 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/107HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. W.G.H. van de Wetering.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 8 juni 2001 ter griffie van de rechtbank te Leeuwarden ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht echtscheiding tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken en - voor zover in cassatie van belang - te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud maandelijks dient te voldoen een bedrag van ƒ 750,-- inclusief het daarover door de man te genieten fiscale voordeel, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
De man heeft het alimentatieverzoek van de vrouw bestreden. De man heeft voorts verzocht te bepalen, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat de vrouw behoeftig is, dat de te betalen alimentatie wordt gelimiteerd en dat hij vanaf 1 juli 2004 niet meer onderhoudsplichtig zal zijn.
De rechtbank heeft bij beschikking van 3 oktober 2001 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en partijen opgedragen stukken onderling uit te wisselen en in het geding te brengen. Na een tussenbeschikking van 19 december 2001 heeft de rechtbank bij eindbeschikking van 2 oktober 2002 het alimentatieverzoek van de vrouw afgewezen.
Tegen laatstvermelde beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij beschikking van 4 juni 2003 heeft het hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en, opnieuw beslissende, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 16 oktober 2001 bepaald op € 327,24 per maand, deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
de vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De rechtbank heeft bij beschikking van 3 oktober 2001 echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 16 oktober 2001 in de registers voor de burgerlijke stand ingeschreven.
3.2 Tegen het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud heeft de man verweer gevoerd. Meer subsidiair heeft de man voorts verzocht te bepalen, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat de vrouw behoeftig is, dat de door hem te betalen alimentatie wordt gelimiteerd en dat hij vanaf 1 juli 2004 niet meer onderhoudsplichtig zal zijn.
3.3 Bij beschikking van 2 oktober 2002 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen.
3.4 Het hof heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank van 2 oktober 2002 vernietigd en de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie bepaald op € 327,24 per maand.
3.5 De in de middelen 1-3 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6 Middel 4 klaagt erover dat het hof de devolutieve werking van het appel heeft miskend door geen aandacht te besteden aan het voorwaardelijk tegenverzoek van de man in eerste aanleg om, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat de vrouw behoeftig is, de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie te limiteren. De klacht slaagt. Het hof diende dit, voor het oordeel van de rechtbank niet ter zake dienende, doch in hoger beroep niet prijsgegeven tegenverzoek na gegrondbevinding van de grieven van de vrouw alsnog te behandelen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 4 juni 2003;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.