ECLI:NL:HR:2004:AO7710

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39829
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslagen omzetbelasting en proces-verbaal vereisten

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. c.s. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 mei 2003, betreffende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd voor de tijdvakken van 1 januari 1996 tot en met 31 december 2000 en van 1 januari 2001 tot en met 30 november 2001, met een totaalbedrag van ƒ 58.594 aan enkelvoudige belasting en een verhoging van ƒ 3.760. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen gehandhaafd, maar de verhoging verminderd met ƒ 2.837. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de naheffingsaanslag 0501 verminderde tot € 20.974 aan enkelvoudige belasting.

De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In cassatie is de hoogte van het bedrag dat belanghebbende moet rekening houden voor privé-gebruik van telefoonaansluitingen bij werknemers aan de orde. Het Hof had vastgesteld dat er een bedrag van ƒ 100 per maand per werknemer aan het consumptieve element van de huistelefoonaansluitingen kan worden toegerekend. Dit werd door de belanghebbende niet betwist, maar het middel klaagt over de vastlegging van deze verklaring in het proces-verbaal.

Daarnaast klaagt het middel dat het Hof de vormvoorschriften van artikel 8:61, lid 8, van de Algemene wet bestuursrecht heeft geschonden door het proces-verbaal niet voor te lezen en de belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen wijzigingen aan te brengen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft gehandeld en dat de vastlegging van hetgeen ter zitting is voorgevallen aan het Hof is voorbehouden. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 39.829
16 april 2004
whk
gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. c.s. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 mei 2003, nr. BK-02/02993, betreffende na te melden naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslagen, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 januari 1996 tot en met 31 december 2000 en 1 januari 2001 tot en met 30 november 2001 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 58.594 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van ƒ 3760 (hierna: naheffingsaanslag 0501), respectievelijk ƒ 8540. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken de naheffingsaanslagen gehandhaafd wat betreft de enkelvoudige belasting, en de verhoging verminderd met ƒ 2837.
Belanghebbende is tegen die uitspraken bij één geschrift in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak waarvan beroep vernietigd en naheffingsaanslag 0501 verminderd tot op een bedrag van € 20.974 aan enkelvoudige belasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie is nog slechts in geding de hoogte van het bedrag waarmee belanghebbende rekening dient te houden wegens privé-gebruik van de telefoonaansluitingen bij haar werknemers.
3.2. Middel I richt zich met een motiveringsklacht tegen de vaststelling van het Hof dat ter zitting is gebleken dat tussen partijen vaststaat dat ervan kan worden uitgegaan dat aan het consumptieve element van de huistelefoonaansluitingen voor iedere functionaris een bedrag van ƒ 100 per maand is toe te rekenen. Volgens het middel is niet juist dat, zoals in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is vermeld, C heeft opgemerkt "Met de door de inspecteur in de pleitnota genoemde ƒ 100 per werknemer voor het consumptieve element ga ik akkoord."
Het middel faalt, aangezien de vastlegging en vaststelling van hetgeen ter zitting is voorgevallen, aan het Hof zijn voorbehouden en deze niet onbegrijpelijk zijn. Anders dan het middel betoogt, mocht het Hof zijn gewraakte vaststelling baseren op de in het proces-verbaal vermelde verklaring van C, ook zonder dat deze was toegelicht.
3.3. Middel II klaagt erover dat het Hof de vormvoorschriften van artikel 8:61, lid 8, van de Algemene wet bestuursrecht geschonden heeft door het proces-verbaal niet voor te lezen en belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen in het proces-verbaal wijzigingen aan te brengen en het te ondertekenen. Het middel faalt aangezien uit het proces-verbaal of 's Hofs uitspraak niet blijkt dat het Hof met betrekking tot de verklaring van C heeft bepaald dat deze geheel in het proces-verbaal zou worden opgenomen en zonder een dergelijke last de in voormeld artikellid neergelegde nadere voorschriften niet behoeven te worden toegepast.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2004.