ECLI:NL:HR:2004:AO7411

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/090HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in civiele zaak over vordering tot betaling en reconventionele vordering

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.T.R.F. Carli, verweerder in cassatie gedagvaard voor de rechtbank te Zutphen. De eiseres vorderde een betaling van ƒ 650.000,--, vermeerderd met wettelijke rente, terwijl de verweerder in reconventie een bedrag van ƒ 43.816,-- vorderde. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 16 maart 2000 eiseres bewijs opgedragen. Na een enquête en contra-enquête heeft de rechtbank in haar eindvonnis van 23 november 2000 de verweerder veroordeeld tot betaling van ƒ 125.000,-- aan eiseres, met wettelijke rente, en de reconventionele vordering afgewezen. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld, waarop eiseres incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het gerechtshof te Arnhem heeft op 19 november 2002 het eindvonnis in reconventie bekrachtigd, maar het eindvonnis in conventie vernietigd en verweerder veroordeeld tot betaling van € 11.344,51 aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. Eiseres heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof, waarbij verstek is verleend tegen de niet verschenen verweerder. De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, zonder nadere motivering, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

25 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/090HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 17 maart 1997 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Zutphen en - na wijziging van eis bij conclusie van repliek - gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 650.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, althans vanaf 18 juni 1998 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie de veroordeling van [eiseres] gevorderd tot betaling aan hem van een bedrag van ƒ 43.816,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 1997, althans vanaf 7 augustus 1997 tot de dag der algehele voldoening.
[Eiseres] heeft in reconventie de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 maart 2000 [eiseres] bewijs opgedragen. Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 23 november 2000 in conventie [verweerder] veroordeeld om aan Kok te betalen een bedrag van ƒ 125.000,--, met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 1998 tot en met de dag der voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vordering afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft [verweerder] in conventie en in reconventie hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [Eiseres] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 19 november 2002 heeft het hof in het principaal en in het incidenteel appel het tussenvonnis van de rechtbank van 16 maart 2000 en het eindvonnis van 23 november 2000 in reconventie bekrachtigd, dit eindvonnis in conventie vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [verweerder] veroordeeld om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 11.344,51, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 1998 tot en met de dag van de voldoening, [eiseres] veroordeeld in de kosten van het voorlopig getuigenverhoor, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 2.813,--, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 23 april 2004 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.