ECLI:NL:HR:2004:AO7332
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Leeuwarden inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een geschil over een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, aangeduid als X, was opgelegd voor het jaar 1998. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 840.398, maar na bezwaar door belanghebbende had het Gerechtshof te Leeuwarden de aanslag verlaagd tot ƒ 523.157. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
Belanghebbende had in 1995 het aandeel van zijn vader in een agrarisch bedrijf overgenomen en was verplicht om bij vervreemding van de verkregen gronden en het melkquotum de meeropbrengst met zijn vader te delen. In 1998 staakte hij zijn onderneming en verkocht hij de gronden en het melkquotum. Bij zijn aangifte inkomstenbelasting maakte hij aanspraak op de landbouwvrijstelling en bracht hij diverse kosten in mindering op de opbrengst.
De Hoge Raad oordeelde dat de verplichting van belanghebbende om de meeropbrengst te delen met zijn vader ook van invloed was op de fiscale behandeling van de verkoop van het melkquotum. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en stelde de aanslag vast op een belastbaar inkomen van ƒ 813.808. De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende bij de verkoop in 1998 moest afrekenen over de doorgeschoven overdrachtswinst van zijn vader, voor zover deze bij de doorverkoop voor realisatie vatbaar was. De zaak werd afgedaan zonder veroordeling in proceskosten.