ECLI:NL:HR:2004:AO7066

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02573/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en stelselmatigheid in strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en poging tot zware mishandeling. De belaging vond plaats over een periode van ruim negen maanden, waarin de verdachte het slachtoffer meermalen belde, bedreigingen uitte, haar volgde naar haar werk en zich hinderlijk ophield bij haar woning. De Hoge Raad beoordeelde of het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, zoals bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de term 'stelselmatig' correct had uitgelegd en dat de bewezenverklaring van de belaging voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd daarmee bevestigd, en de verdachte bleef ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.

Uitspraak

1 juni 2004
Strafkamer
nr. 02573/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 maart 2003, nummer 23/002198-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1958, zonder bekende woonplaats hier te lande, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 18 juni 2002 - de verdachte ter zake van 1. "poging tot zware mishandeling" en 2. "belaging" veroordeeld. Het Hof heeft bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is voorzover voor de beoordeling van het vijfde middel van belang aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip stelselmatig als bedoeld in art. 285b Sr, althans dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de telastelegging onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 12 juli 2001 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [het slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen en/of vrees aan te jagen door:
- die [slachtoffer] meermalen te bellen en
- tegen die [slachtoffer] meermalen bedreigingen te uiten, zoals: "als je mij verlaat dan vermoord ik je" en "ik maak je van kant", althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en
- die [slachtoffer] via familie en collega's te bedreigen en
- een familielid en een collega bedreigend te bejegenen (op 9 mei 2001 [betrokkene 1], een collega van [het slachtoffer] en op 7 juli 2001 [betrokkene 2], de zus van [het slachtoffer]) en
- die [slachtoffer] te volgen naar haar werk en
- zich hinderlijk op te houden bij het werk van die [slachtoffer] op 28 januari 2001 en op 22 februari 2001 en op 26 februari 2001 en op 9 mei 2001 en
- een dreigende brief te sturen naar die [slachtoffer] en
- hinderlijk en schreeuwend voor de woning van die [slachtoffer] te staan op 8 november 2000 en op 7 januari 2001 en op 9 mei 2001."
3.3. Art. 285b, eerste lid, Sr luidt:
"1. Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
3.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "stelselmatig" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
3.5. Mede gelet op de ontstaansgeschiedenis van genoemde bepaling zoals weergegeven in conclusie van de Advocaat-Generaal onder 35, en in aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent onder meer de aard, de duur en de frequentie van de gedragingen van de verdachte, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte "stelselmatig" inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [het slachtoffer] niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 285b, eerste lid, Sr. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 juni 2004.