ECLI:NL:HR:2004:AO7046

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02116/03 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van het Besluit goederenvervoer over de weg in relatie tot huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor het verrichten van binnenlands beroepsvervoer zonder de vereiste vergunning, specifiek voor het vervoer van afvalstoffen die vrijkwamen bij de verbouwing van een woning. De kern van de zaak draaide om de vraag of het vervoer van deze afvalstoffen onder de uitzonderingsbepaling van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a van het Besluit goederenvervoer over de weg viel, dat betrekking heeft op het vervoer van huishoudelijke afvalstoffen waarvoor een wekelijkse inzamelplicht bestaat.

De Hoge Raad oordeelde dat de afvalstoffen in kwestie, waaronder puin, hout en gipsplaten, niet konden worden gekwalificeerd als huishoudelijke afvalstoffen in de zin van de wet, omdat deze niet voortkwamen uit reguliere huishoudens maar uit een verbouwing. Het Hof had eerder geoordeeld dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van de uitzonderingsbepaling, en de Hoge Raad bevestigde dit oordeel. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet kon leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en verwierp het beroep.

De uitspraak benadrukt de strikte interpretatie van de uitzonderingsbepalingen in het Besluit goederenvervoer over de weg en de verantwoordelijkheden van gemeenten met betrekking tot de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. De beslissing van de Hoge Raad heeft implicaties voor de toepassing van de wetgeving rondom goederenvervoer en de definitie van huishoudelijke afvalstoffen.

Uitspraak

22 juni 2004
Strafkamer
nr. 02116/03 E
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 17 juli 2003, nummer 20/003161-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de strafoplegging - met aanvulling van de gronden bevestigd een bij verstek gewezen vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 juli 2002, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5, eerste lid van de Wet goederenvervoer over de weg". Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van tweeduizend euro, subsidiair veertig dagen hechtenis, waarvan duizend euro voorwaardelijk, subsidiair twintig dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.L.A. Klaassen, advocaat te Rosmalen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat art. 3, tweede lid onder a, Besluit goederenvervoer over de weg in het onderhavige geval geen toepassing vindt.
3.2. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 7 september 2001 te 's-Hertogenbosch, met een vrachtauto, voorzien van het kenteken [AA-BB-01], over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A2, binnenlands beroepsvervoer heeft verricht zonder een daartoe strekkende vergunning."
3.3. Het Hof heeft omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde nader overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd -kort samengevat- dat in het onderhavige geval de uitzonderingsbepaling van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a van het Besluit goederenvervoer over de weg van toepassing is, aangezien sprake was van het vervoer bij de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1 (oud), eerste lid van de Wet milieubeheer, die vrijkomen uit percelen waar zodanige stoffen geregeld in particuliere huishoudens ontstaan. Het vorenstaande brengt met zich dat artikel 5, eerste lid van de Wet goederenvervoer over de weg -inhoudende het verbod om binnenlands beroepsvervoer te verrichten zonder een daartoe strekkende vergunning- in casu niet van toepassing is.
De raadsman heeft op deze grond geconcludeerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde dan wel tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens de niet strafbaarheid van het feit.
Het hof is van oordeel dat dit verweer, indien juist, leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens de niet strafbaarheid van het feit, zodat het hof dit verweer op deze plaats zal behandelen.
Gelet op de aard van de door de verdachte vervoerde afvalstoffen, te weten afvalstoffen die waren vrijgekomen bij de verbouwing van de woning van de familie [...], in het bijzonder bestaande uit puin, hout en gipsplaten blijkens de handgeschreven aantekening van [betrokkene 1] op de aan hem gerichte brief van de raadsman van de verdachte, welke brief is gedateerd 27 juni 2003, is het hof van oordeel dat hier geen sprake is geweest van het vervoer bij de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen, die vrijkomen uit percelen waar zodanige stoffen geregeld in particuliere huishoudens ontstaan als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a van het Besluit goederenvervoer over de weg. Het verweer wordt daarom verworpen."
3.4.1. Art. 5, eerste en vierde lid, Wet goederenvervoer over de weg luidt als volgt:
"1. Het is verboden binnenlands beroepsvervoer te verrichten zonder een daartoe strekkende vergunning.
2. (...)
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van beroepsvervoer worden aangewezen, waarop de in het eerste en derde lid bedoelde verboden niet van toepassing zijn."
3.4.2. Art. 3, tweede lid onder a, Besluit goederenvervoer over de weg luidt als volgt:
"1. (...)
2. Artikel 5, eerste en derde lid, en artikel 15, eerste lid, van de wet zijn niet van toepassing op:
a. vervoer bij de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen, die vrijkomen uit percelen waar zodanige stoffen geregeld in particuliere huishoudens ontstaan;
b. (...)"
3.4.3. De Nota van Toelichting bij het Besluit goederenvervoer over de weg houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Het in artikel 2 bedoelde vervoer, waaraan uitsluitend een algemeen maatschappelijk doel ten grondslag ligt, geschiedt niet tegen vergoeding, zodat het van rechtswege niet vergunningplichtig is. (...) Een algemeen maatschappelijk doel ligt eveneens ten grondslag aan de in artikel 3 genoemde soorten vervoer. Deze kunnen echter daarnaast ook een commercieel belang hebben. Ten aanzien van de in dit artikel genoemde soorten vervoer kan nog het volgende worden opgemerkt. Het betreft hier de reeds in het op grond van de WAG geldende uitvoeringsbesluit van de vergunning- en inschrijvingsplicht uitgezonderde categorieën, zoals deze voorkwamen in artikel 2, derde lid, onderdelen (...) i (vervoer bij de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen)"
3.4.4. Art. 2, derde lid onder i, Uitvoeringsbesluit autovervoer goederen 1988 luidde destijds als volgt:
"Artikel 4 en artikel 59, eerste lid, van de wet zijn niet van toepassing op:
(...)
i. vervoer bij de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen, die vrijkomen uit percelen waar zodanige stoffen geregeld in particuliere huishoudens ontstaan;
(...)"
3.4.5. De Nota van Toelichting bij het Uitvoeringsbesluit autovervoer goederen 1988 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Op grond van de Afvalstoffenwet (Aw) zijn gemeenten uitdrukkelijk verantwoordelijk voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Deze in onderdeel i bedoelde afvalstoffen, die afkomstig zijn uit particuliere huishoudens, bestaan uit zowel het <<gewone>> huishoudelijke afval als uit het grof huisafval. Kenmerk van het <<gewone>> huishoudelijke afval is het geregeld vrijkomen daarvan uit particuliere huishoudens in beperkte afmeting en/of massa, terwijl met het grof huisafval uit particuliere huishoudens afvalstoffen worden aangeduid die te groot of te zwaar zijn om op dezelfde wijze als het <<gewone>> huishoudelijk afval te worden aangeboden aan de reguliere, minstens één keer per week opererende inzameldienst."
3.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de onder 3.4.2 weergegeven uitzonderingsbepaling beperkt moet worden opgevat en slechts betrekking heeft op het vervoer van die huishoudelijke afvalstoffen waarvoor een op de gemeente rustende wekelijkse inzamelplicht bestaat, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde feit was neergelegd in art. 10.11, eerste lid, Wet milieubeheer. Daartoe behoort niet het bij de verbouwing van een woning vrijkomende sloopafval, zoals het puin, het hout en de gipsplaten als waarvan hier sprake is. 's Hofs door het middel bestreden oordeel is dan ook juist. Daarom faalt het middel.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 juni 2004 .
Mr. Koster is buiten staat dit arrest te ondertekenen.