ECLI:NL:HR:2004:AO6929
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Arrest van de Hoge Raad inzake cassatie tegen ABN AMRO Bank N.V. over een vordering tot betaling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser], wonende te [woonplaats], en ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam. De bank, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, had de eiser gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam op 11 februari 1997, waarbij de bank vorderde dat de eiser een bedrag van ƒ 43.670,64 zou betalen, vermeerderd met rente. De rechtbank heeft bij verstekvonnis op 11 juni 1997 de vordering van de bank toegewezen. Eiser kwam in verzet tegen dit verstekvonnis, maar de rechtbank wees zijn verzet af op 24 januari 2001. Eiser ging in hoger beroep, maar het gerechtshof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank op 22 augustus 2002. Hierop volgde het cassatieberoep bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de klachten van eiser in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard. De raadsheren oordeelden dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de bank zijn begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.