ECLI:NL:HR:2004:AO6929

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/116HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake cassatie tegen ABN AMRO Bank N.V. over een vordering tot betaling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser], wonende te [woonplaats], en ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam. De bank, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, had de eiser gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam op 11 februari 1997, waarbij de bank vorderde dat de eiser een bedrag van ƒ 43.670,64 zou betalen, vermeerderd met rente. De rechtbank heeft bij verstekvonnis op 11 juni 1997 de vordering van de bank toegewezen. Eiser kwam in verzet tegen dit verstekvonnis, maar de rechtbank wees zijn verzet af op 24 januari 2001. Eiser ging in hoger beroep, maar het gerechtshof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank op 22 augustus 2002. Hierop volgde het cassatieberoep bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft de klachten van eiser in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard. De raadsheren oordeelden dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de bank zijn begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

25 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/116HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de bank - heeft bij exploot van 11 februari 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan de bank tegen kwijting te betalen een bedrag van ƒ 43.670,64, te vermeerderen met rente.
Nadat tegen [eiser] verstek was verleend, heeft de rechtbank bij verstekvonnis van 11 juni 1997 de vordering van de bank toegewezen.
Bij exploot van 28 juli 1999 is [eiser] tegen voormeld verstekvonnis in verzet gekomen en heeft hij gevorderd hem te ontheffen van de tegen hem uitgesproken veroordeling, en de bank niet-ontvankelijk te verklaren, althans de inleidende dagvaarding nietig te verklaren.
De bank heeft in oppositie de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 januari 2001 het verzet afgewezen.
Tegen laatstvermeld vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 22 augustus 2002 heeft het hof het vonnis van 24 januari 2001 bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de bank mede door mr. J.H.M. van Swaaij, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.