ECLI:NL:HR:2004:AO6919

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/102HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen tussenarrest

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiseres] in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank te Breda. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. Rijpma, had de rechtspersoon naar vreemd recht Cavalier Marine Supply Co. gedagvaard. De vordering van Cavalier betrof een betaling van een aanzienlijk bedrag in Amerikaanse dollars, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank had zich bevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen, ondanks de exceptie van onbevoegdheid die door [eiseres] was ingediend.

Na een afwijzing van deze exceptie door de rechtbank, had [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof verklaarde [eiseres] echter niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank. Hierop heeft [eiseres] cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep, omdat het beroep tegen het tussenarrest van het hof niet gelijktijdig met het eindarrest kon worden ingesteld, zoals vereist door de wet. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan [eiseres] opgelegd, begroot op nihil, aangezien de verweerster in cassatie niet was verschenen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen, vooral in gevallen waar het gaat om tussenarresten. De beslissing is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om tijdig en correct te handelen in het procesrecht, vooral bij het aanwenden van rechtsmiddelen.

Uitspraak

9 juli 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/102HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma,
t e g e n
de rechtspersoon naar vreemd recht CAVALIER MARINE SUPPLY CO.,
gevestigd te Norfolk, Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Cavalier - heeft bij exploot van 14 maart 2001 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd [eiseres] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan Cavalier te betalen een bedrag van US Dollars 382.718,87, althans de tegenwaarde van dit bedrag in Euro naar de koers van de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 mei 2000, subsidiair vanaf 24 januari 2001, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, alsmede een bedrag van ƒ 9.800,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding, alles met verwijzing van [eiseres] in alle kosten.
[Eiseres] heeft een incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid genomen en de rechtbank verzocht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zich onbevoegd te verklaren ter zake van de vorderingen van Cavalier.
Cavalier heeft de incidentele vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 20 november 2001 in het incident het verzoek van [eiseres] in het incident afgewezen, zich bevoegd verklaard van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Tegen dit incidenteel vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 17 december 2002 heeft het hof [eiseres] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen voormeld vonnis van de rechtbank verklaard.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Cavalier is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 15 april 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1-8 en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het arrest van het hof, dat is gewezen op 17 december 2002 en derhalve na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, zijn de bij die wet vastgestelde bepalingen van toepassing (HR 31 januari 2003, nrs. C02/175 en C02/187, NJ 2003, 656 en 657). Nu het gaat om een tussenarrest, kan volgens het hier toepasselijke art. 401a lid 2 Rv. beroep in cassatie van dit arrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. [eiseres] kan derhalve in haar cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Cavalier begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 9 juli 2004.