ECLI:NL:HR:2004:AO6900
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Arrest inzake verrekenbeding en waardestijging van onroerend goed in echtscheidingssituatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een vrouw en een man, die in het verleden met elkaar gehuwd waren. De vrouw, eiseres tot cassatie, had de man, verweerder in cassatie, gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam met een vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 339.250,--, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van de vrouw deels afgewezen en de man veroordeeld tot betaling van ƒ 25.000,--. De vrouw ging in hoger beroep, maar het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd en de vorderingen van de vrouw afgewezen.
De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij zij zich beroept op een verrekenbeding dat was opgenomen in de huwelijkse voorwaarden. Dit beding hield in dat onverteerde inkomsten van partijen bij helfte verdeeld dienden te worden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de vrouw niet had aangetoond dat de waardevermeerdering van de woning, die door de man was aangeschaft, het gevolg was van investeringen uit onverteerd inkomen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de waardestijging van de woning niet mede het gevolg was van de investering van onverteerd inkomen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op verrekenbedingen en de verdeling van vermogen na echtscheiding. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat partijen ieder hun eigen kosten dragen.