ECLI:NL:HR:2004:AO6457

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02164/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causale relatie tussen rijgedrag en verkeersongeval in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, dat inhield dat hij op 4 november 2000 in Oentsjerk, als bestuurder van een motorrijtuig, een verkeersongeval had veroorzaakt door te hard te rijden en onder invloed van alcohol te zijn. Het Hof had geoordeeld dat niet bewezen was dat het rijgedrag van de verdachte en zijn alcoholgebruik de oorzaak van het ongeval waren. De Advocaat-Generaal had cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk had geoordeeld. De Hoge Raad bevestigde dat de motivering van het Hof, dat de snelheid van de verdachte niet noodzakelijkerwijs het ongeval had veroorzaakt, niet in strijd was met de rechtsopvatting over strafrechtelijke causaliteit.

De Hoge Raad oordeelde dat de vrijspraak van de verdachte door het Hof terecht was, omdat er onvoldoende bewijs was dat het ongeval het gevolg was van het rijgedrag van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij de verdachte wel was veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol, wat resulteerde in een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Dit arrest benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in strafzaken, vooral als het gaat om de causaliteit tussen gedragingen en de gevolgen daarvan in verkeersongevallen.

Uitspraak

18 mei 2004
Strafkamer
nr.02164/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 11 februari 2003, nummer 24/000443-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 18 april 2002 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair onder b tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair onder a "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef onder a, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van zeshonderd euro, subsidiair twaalf dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over de door het Hof gegeven vrijspraak.
3.2.1. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
"hij op of omstreeks 4 november 2000, te Oentsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee binnen de bebouwde op de weg, de Rengersweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl verdachte (kort) tevoren alcoholhoudende drank had gebruikt - te rijden met een snelheid van ongeveer 63 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, (mede) tengevolge waarvan verdachte is opgebotst of aangereden tegen een zich op de kruising of splitsing van die weg en de Douwelaan en de Sanjesreed bevindende personenauto, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) werden gedood, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, immers bleek bij een onderzoek (als bedoeld in die bepaling) het alcoholgehalte van verdachtes adem 360 microgram, in elk geval meer dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn;
(...)
Subsidiair (...)
a. hij op of omstreeks 4 november 2000, te Oentsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 360 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; (...)
b. hij op of omstreeks 4 november 2000, te Oentsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee binnen de bebouwde (de Hoge Raad leest: kom) op de weg, de Rengersweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 63 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, (mede) tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan door dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een zich op de kruising of splitsing gevormd door die Rengersweg, de Douwelaan en de Sanjesreed bevindende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd."
3.2.2. Met betrekking tot de vrijspraak van het primair en subsidiair onder b tenlastegelegde heeft het Hof het volgende overwogen:
"Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus primair en subsidiair onder b aan verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht met name niet bewezen dat de mogelijk door verdachte gereden snelheid gepaard aan diens alcoholgebruik het ongeval ten gevolge heeft gehad.
Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen het, omtrent de door verdachte mogelijk gereden snelheid opgemaakte, deskundigenbericht door het NFI te Rijswijk en hetgeen daaromtrent door de deskundige Spek ter 's hofs terechtzitting is verklaard. Naar het oordeel van deze deskundige van het NFI, welk oordeel het hof tot de (de Hoge Raad leest:) zijne maakt, is het mogelijk dat de botsing tussen het door verdachte bestuurde voertuig en het voertuig bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer 1], ook zou zijn ontstaan indien verdachte met een snelheid van 50 km/h zou hebben gereden en voorafgaand aan de aanrijding zou hebben geremd of anderszins adequaat zou hebben gereageerd."
3.3. Het middel komt daarop neer dat het Hof in de motivering van de vrijspraak, zoals hiervoor onder 3.2.2 weergegeven, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de strafrechtelijke causaliteit en dat die motivering onbegrijpelijk is. Het oordeel van het Hof daarop neerkomende dat het met name niet bewezen heeft geacht dat het ongeval is veroorzaakt door het rijgedrag van de verdachte en de toestand waarin deze verkeerde, geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van hetgeen het Hof in die overwegingen verder mede in aanmerking heeft genomen.
3.4. Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 mei 2004.