ECLI:NL:HR:2004:AO6438

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02093/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onpartijdigheid van raadsheer in strafzaak met eerdere betrokkenheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1939, was eerder door de Rechtbank te Haarlem veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. Het Hof had deze veroordeling in hoger beroep vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. G. Spong als advocaat optrad.

Het cassatiemiddel betrof de vraag of de onpartijdigheid van de raadsheer in het Hof in het geding was, omdat deze raadsheer ook had meegewerkt aan een eerder arrest in dezelfde zaak. De verdediging stelde dat dit een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) opleverde. De Hoge Raad oordeelde echter dat de eerdere betrokkenheid van de raadsheer niet automatisch leidde tot partijdigheid. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal, die tot verwerping van het beroep adviseerde, werd door de Hoge Raad gevolgd.

De Hoge Raad concludeerde dat er geen redenen waren om het bestreden arrest te vernietigen en verwierp het beroep van de verdachte. Dit arrest benadrukt het belang van de waarborging van een eerlijk proces, maar bevestigt ook dat eerdere betrokkenheid van een rechter niet per definitie leidt tot een schending van de onpartijdigheid.

Uitspraak

18 mei 2004
Strafkamer
nr. 02093/03
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2003, nummer 23/002483-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 19 januari 2001 - de verdachte ter zake van "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij de Hoge Raad is voorts een aantal geschriften van de verdachte binnengekomen, maar de Hoge Raad kan daarop geen acht slaan, nu volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de art. 6 EVRM en 14, eerste lid, IVBPR zijn geschonden op de grond dat het bestreden arrest mede is gewezen door mr. Van Asperen, terwijl deze ook het tussenarrest van het Hof, waarbij de zaak op de voet van art. 423, tweede lid, Sv naar de Rechtbank is verwezen, heeft medegewezen.
3.2. Het middel faalt op de daartoe in de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal uiteengezette gronden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 18 mei 2004.