ECLI:NL:HR:2004:AO6339
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- J.C. van Oven
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de regeling griffierecht en discriminatie in belastingzaken
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 september 2002, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.739, maar na bezwaar van belanghebbende had de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.473. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en dat daarom geen nadere motivering vereist is. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om restitutie van het griffierecht, ook in het geval van ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. Hij betoogde dat dit anders zou leiden tot ongelijke behandeling.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de wetgever de vrijheid heeft om de regeling van het griffierecht zo in te richten dat het griffierecht niet wordt vergoed bij ongegrondverklaring van het beroep. De Hoge Raad concludeert dat er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat voor deze regeling en dat er geen sprake is van verboden discriminatie. Het verzoek om restitutie van het griffierecht wordt dan ook afgewezen. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond.