ECLI:NL:HR:2004:AO6338

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38728 38729
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • J.C. van Oven
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrek beroepskosten bij buitenlandse belastingplichtige

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 juni 2002, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1997 en 1998. De aanslagen waren opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk ƒ 36.126 en ƒ 65.464. Na bezwaar tegen deze aanslagen heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken van de Inspecteur en verminderde de aanslagen. Belanghebbende stelde vervolgens cassatie in tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard. De klacht van belanghebbende richtte zich tegen het oordeel van het Hof dat hij de bij zijn bezwaar verlangde aftrek van beroepskosten had prijsgegeven. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof, zonder nadere motivering, niet had kunnen concluderen dat belanghebbende zijn recht op aftrek had prijsgegeven. De Hoge Raad benadrukte dat het Hof ook een oordeel had moeten geven over de door belanghebbende verlangde aftrek van beroepskosten, aangezien hij tijdens de zitting zijn standpunt had gehandhaafd.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en werd de Staat aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden.

Uitspraak

Nrs. 38.728 en 38.729
26 maart 2004
BK
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 juni 2002, nrs. BK-01/01177 en BK-01/01178, betreffende na te melden aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1997 en 1998 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk ƒ 36.126 en ƒ 65.464, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
De cassatieklacht is gericht tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende de bij zijn bezwaar tegen de aanslagen verlangde aftrek van beroepskosten heeft prijsgegeven doordat hij geen grieven gericht heeft tegen de beslissing van de Inspecteur dat die kosten uitgaven voor inkomensbesteding zijn en als zodanig niet aftrekbaar. De klacht is gegrond. De beslissing van de Inspecteur met betrekking tot de opgevoerde beroepskosten (bestaande uit kosten van dubbele huisvesting, telefoonkosten en reiskosten in verband met verblijf in de weekends in België) was klaarblijkelijk een uitvloeisel van diens beslissing dat belanghebbende, die in Nederland verbleef voor het vervullen van zijn dienstbetrekking, in Nederland woonde en binnenlands belastingplichtige was. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat belanghebbende, door in beroep uitsluitend tegen de laatstbedoelde beslissing grieven te richten, de bij zijn bezwaar tegen de aanslagen verlangde aftrek van beroepskosten heeft prijsgegeven, te minder nu hij tijdens de zitting van het Hof heeft medegedeeld zijn standpunt dienaangaande te handhaven. Het Hof, dat belanghebbende volgde in diens stelling dat hij in de onderhavige jaren zijn woonplaats bedoeld in artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in België had en derhalve buitenlands belastingplichtige was, had dus, nu het de zaak op de voet van artikel 8:72, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht afdeed, mede een oordeel moeten geven over de door belanghebbende verlangde aftrek van beroepskosten. Het beroep is gegrond.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2004.