ECLI:NL:HR:2004:AO5828
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vervangende hechtenis bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die op dat moment gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Overijssel'. De betrokkene had een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag van € 4.537,80, met als alternatief negentig dagen hechtenis. De advocaat van de betrokkene, mr. G.A.C. Beckers, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarin onder andere werd geklaagd over de opgelegde vervangende hechtenis.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover deze vervangende hechtenis oplegt, maar heeft het beroep voor het overige verworpen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen in zoverre dat de vervangende hechtenis niet kon worden opgelegd. Dit was in lijn met de nieuwe wetgeving die op de zaak van toepassing was, namelijk artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering, dat voortvloeit uit de wijziging van de wet op 8 mei 2003.
De Hoge Raad oordeelde dat de klacht over de vervangende hechtenis doel trof en dat de overige onderdelen van het middel niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president F.H. Koster en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker. De uitspraak is gepubliceerd in de rechtspraak en is relevant voor de toepassing van de wetgeving omtrent ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.