ECLI:NL:HR:2004:AO5828

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01963/03 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vervangende hechtenis bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die op dat moment gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Overijssel'. De betrokkene had een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag van € 4.537,80, met als alternatief negentig dagen hechtenis. De advocaat van de betrokkene, mr. G.A.C. Beckers, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarin onder andere werd geklaagd over de opgelegde vervangende hechtenis.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover deze vervangende hechtenis oplegt, maar heeft het beroep voor het overige verworpen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen in zoverre dat de vervangende hechtenis niet kon worden opgelegd. Dit was in lijn met de nieuwe wetgeving die op de zaak van toepassing was, namelijk artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering, dat voortvloeit uit de wijziging van de wet op 8 mei 2003.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht over de vervangende hechtenis doel trof en dat de overige onderdelen van het middel niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president F.H. Koster en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker. De uitspraak is gepubliceerd in de rechtspraak en is relevant voor de toepassing van de wetgeving omtrent ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

22 juni 2004
Strafkamer
nr. 01963/03 P
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 februari 2003, nummer 21/002900-02, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de aanzegging in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel".
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep met vernietiging van een beslissing van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 23 november 2001 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.537,80, subsidiair negentig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Stein, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat door het Hof ten onrechte vervangende hechtenis is opgelegd. Die klacht treft doel.
3.2. Ingevolge de art. V en VI van de Wet van 8 mei 2003 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (Stb. 2003, 202) is op de onderhavige zaak art. 577c Sv van toepassing. De Hoge Raad zal daarom de bestreden uitspraak vernietigen voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd (vgl. HR 7 oktober 2003, LJN AF9473).
3.3. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 juni 2004.