ECLI:NL:HR:2004:AO5821

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01879/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van ontucht met een minderjarige in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor het plegen van ontucht met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroep dat was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.Y. Taekema. De advocaat-generaal Vellinga had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht het bewezenverklaarde feit had gekwalificeerd als ontucht met een minderjarige, zonder dat het noodzakelijk was om in de kwalificatie expliciet te vermelden dat de minderjarige niet aan de opleiding van de verdachte was toevertrouwd. De Hoge Raad bevestigde dat de bewezenverklaring in overeenstemming was met artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, en dat de kwalificatie van het feit correct was. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen redenen waren om de bestreden uitspraak te vernietigen.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair negentig dagen hechtenis, en de Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de kwalificatie van ontucht met minderjarigen en de toepassing van artikel 249 Sr.

Uitspraak

18 mei 2004
Strafkamer
nr. 01879/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 februari 2003, nummer 22/003897-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 25 maart 2002 - de verdachte ter zake van "ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair negentig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring en de kwalificatie onderling tegenstrijdig zijn.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 oktober 1992 tot en met 10 februari 1994 te Capelle aan den IJssel althans in Nederland, meermalen, met een aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten met [het slachtoffer] ontucht heeft gepleegd, namelijk het telkens
- betasten en/of strelen en/of kussen van en/of wrijven over en/of likken aan en/of bijten in de borsten van die [slachtoffer] en/of
- strelen van de vagina van die [slachtoffer]."
Niet bewezen is verklaard, hetgeen mede was tenlastegelegd, dat de minderjarige aan de opleiding van de verdachte was toevertrouwd.
3.3. Het Hof heeft dit feit gekwalificeerd als "ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd".
3.4. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat het bewezenverklaarde in art. 249, eerste lid, Sr is strafbaar gesteld. Anders dan het middel wil, mocht het Hof voor de omschrijving van het strafbaar feit dat het bewezenverklaarde oplevert, de omschrijving die genoemde bepaling bezigt voor de onderhavige categorie minderjarigen, woordelijk overnemen en behoefde het niet in de kwalificatie tot uitdrukking te brengen dat het hier gaat om een minderjarige die aan de zorg en de waakzaamheid van de verdachte maar niet aan zijn opleiding was toevertrouwd. De klacht faalt dus.
3.5. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 mei 2004.