ECLI:NL:HR:2004:AO5821
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de kwalificatie van ontucht met een minderjarige in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor het plegen van ontucht met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroep dat was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.Y. Taekema. De advocaat-generaal Vellinga had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht het bewezenverklaarde feit had gekwalificeerd als ontucht met een minderjarige, zonder dat het noodzakelijk was om in de kwalificatie expliciet te vermelden dat de minderjarige niet aan de opleiding van de verdachte was toevertrouwd. De Hoge Raad bevestigde dat de bewezenverklaring in overeenstemming was met artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, en dat de kwalificatie van het feit correct was. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen redenen waren om de bestreden uitspraak te vernietigen.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair negentig dagen hechtenis, en de Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de kwalificatie van ontucht met minderjarigen en de toepassing van artikel 249 Sr.