ECLI:NL:HR:2004:AO5716
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- G.J.M. Corstens
- Rechtspraak.nl
Rechtsbijstand en onderzoeksplicht van de rechter in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte had op de zitting verklaard dat hij pas op de dag van de zitting de dagvaarding had ontvangen en dat hij contact had opgenomen met zijn raadsvrouw, die hem adviseerde ter zitting te verschijnen. De Hoge Raad oordeelde dat de Politierechter in deze situatie had moeten onderzoeken of de verdachte zijn verdediging voldoende had kunnen voorbereiden en of hij rechtsbijstand wenste. Het niet uitvoeren van dit onderzoek leidde tot nietigheid van het procesverbaal van de terechtzitting. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
De zaak betreft een veroordeling van de verdachte voor een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de Politierechter een geldboete van ƒ 650,-- had opgelegd, subsidiair dertien dagen hechtenis, en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. De Hoge Raad concludeerde dat de Politierechter had moeten ingaan op de verzoeken van de verdachte en had moeten onderzoeken of de verdachte recht had op een uitstel van de zitting in het belang van zijn verdediging. Dit arrest benadrukt het belang van rechtsbijstand en de onderzoeksplicht van de rechter in strafzaken.