ECLI:NL:HR:2004:AO5716

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00721/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.L.M. Urlings
  • G.J.M. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsbijstand en onderzoeksplicht van de rechter in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte had op de zitting verklaard dat hij pas op de dag van de zitting de dagvaarding had ontvangen en dat hij contact had opgenomen met zijn raadsvrouw, die hem adviseerde ter zitting te verschijnen. De Hoge Raad oordeelde dat de Politierechter in deze situatie had moeten onderzoeken of de verdachte zijn verdediging voldoende had kunnen voorbereiden en of hij rechtsbijstand wenste. Het niet uitvoeren van dit onderzoek leidde tot nietigheid van het procesverbaal van de terechtzitting. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

De zaak betreft een veroordeling van de verdachte voor een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de Politierechter een geldboete van ƒ 650,-- had opgelegd, subsidiair dertien dagen hechtenis, en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. De Hoge Raad concludeerde dat de Politierechter had moeten ingaan op de verzoeken van de verdachte en had moeten onderzoeken of de verdachte recht had op een uitstel van de zitting in het belang van zijn verdediging. Dit arrest benadrukt het belang van rechtsbijstand en de onderzoeksplicht van de rechter in strafzaken.

Uitspraak

11 mei 2004
Strafkamer
nr. 00721/03
SCR/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 21 juni 2001, nummer 09/072155-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Politierechter heeft de verdachte, voorzover in cassatie van belang, ter zake van 2. "overtreding van een voorschrift krachtens artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van ƒ 650,--, subsidiair dertien dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.E. de Meijer, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak voorzover aan zijn oordeel onderworpen zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, teneinde te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat art. 6 EVRM en art. 372 Sv zijn geschonden doordat de Politierechter is aangevangen met het onderzoek ter terechtzitting, terwijl hij hetgeen de verdachte bij zijn eerste verschijning op de terechtzitting heeft verklaard, had moeten opvatten als een verzoek tot uitstel in het belang van de verdediging. Subsidiair wordt betoogd dat de Politierechter aan de verdachte had dienen te vragen of hij bijstand en voorbereidingstijd voor de verdediging wenste.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter van 21 juni 2001 houdt als mededeling van de verdachte, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Vanmorgen pas ontving ik de dagvaarding voor de zitting van heden. Ik heb vervolgens contact opgenomen met mijn raadsvrouw mr. Goudswaard, die mij adviseerde ter zitting te verschijnen."
3.3. In die uitlatingen van de verdachte had de Politierechter aanleiding behoren te vinden om te onderzoeken of de verdachte zijn verdediging voldoende had kunnen voorbereiden en of hij wenste dat de raadsvrouwe tot wie hij zich had gewend hem bij de behandeling van de zaak zou bijstaan en had de Politierechter zo nodig de behandeling van de zaak in het belang van de verdediging dienen aan te houden.
Nu van een dergelijk onderzoek niet blijkt, lijdt het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid, zodat het middel gegrond is, de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen -;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de bestaande dagvaarding, opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.L.M. Urlings en G.J.M. Corstens, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 mei 2004.
Mr. Urlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.