ECLI:NL:HR:2004:AO5698

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01901/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discrepantie tussen het arrest van het hof en het proces-verbaal betreffende de eis van de Advocaat-Generaal

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. De Hoge Raad behandelt de klacht dat het Hof in strijd met artikel 359, lid 7, van het Wetboek van Strafvordering heeft nagelaten te motiveren waarom een hogere straf is opgelegd dan door het Openbaar Ministerie was gevorderd. De verdachte is ter zake van deze poging tot diefstal veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, met vernietiging van een eerder vonnis van de Politierechter.

De Hoge Raad oordeelt dat het middel dat klaagt over schending van artikel 359, lid 7, Sv feitelijke grondslag mist. De Hoge Raad stelt vast dat de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien weken met aftrek vorderde, niet overeenkomt met de weergave in het proces-verbaal van de terechtzitting. Dit leidt de Hoge Raad tot de conclusie dat er sprake is van een vergissing in het proces-verbaal, en dat het Hof niet onterecht een hogere straf heeft opgelegd.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, omdat er geen grond is voor cassatie en ook geen reden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 11 mei 2004, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren.

Uitspraak

11 mei 2004
Strafkamer
nr. 01901/03
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 januari 2003, nummer 22/001845-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 1 februari 2002 - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zevende lid, Sv heeft nagelaten te motiveren waarom het een aanmerkelijk hogere straf heeft opgelegd dan blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting door het Openbaar Ministerie werd gevorderd.
3.2.1. Het arrest houdt in dat de Advocaat-Generaal bij het Hof heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien weken met aftrek.
3.2.2. De zich bij de stukken bevindende vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof houdt als eis in dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaarde- lijke gevangenisstraf van tien weken met aftrek.
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de Advocaat-Generaal bij het Hof aldaar onder meer heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een geldboete van € 500,--, subsidiair tien dagen hechtenis.
3.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2.1 en 3.2.2 is overwogen en in aanmerking genomen dat slechts één feit, in alternatieve vorm, is tenlastegelegd, moet worden aangenomen dat bij vergissing in het proces-verbaal van de terechtzitting de inhoud van de vordering is weergegeven als hiervoor onder 3.2.3 is vermeld.
3.4. Het middel dat ervan uitgaat dat het Hof een hogere straf heeft opgelegd dan de Advocaat-Generaal bij het Hof heeft gevorderd, mist dus feitelijke grondslag en kan niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 mei 2004.