ECLI:NL:HR:2004:AO5667

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/003HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen uitspraak gerechtshof te 's-Gravenhage

In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie, wonende te [woonplaats], op 14 oktober 2003 een verzoekschrift ingediend bij de Hoge Raad, waarin hij verzocht om de uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 juli 2003 te vernietigen. Deze uitspraak had de vorderingen van verzoeker afgewezen. Het hof heeft echter geen uitspraak overgelegd, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Advocaat-Generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep. Verzoeker heeft hierop gereageerd met een brief op 13 april 2004.

De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Het is van belang om te bepalen of de procedure bij het hof een dagvaardingsprocedure was of een verzoekschriftprocedure. Indien het een dagvaardingsprocedure betreft, had het cassatieberoep volgens artikel 407 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bij dagvaarding ingesteld moeten worden. De ingediende brief van 14 oktober 2003 kan niet als dagvaarding worden beschouwd.

Als de bestreden uitspraak is gegeven op rekest, dan had het verzoekschrift volgens artikel 426a lid 1 Rv getekend moeten worden door een advocaat bij de Hoge Raad. De brief van verzoeker is echter niet door een advocaat getekend. Gezien deze tekortkomingen heeft de Hoge Raad besloten dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De beschikking is openbaar uitgesproken op 4 juni 2004 door de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, en A. Hammerstein.

Uitspraak

4 juni 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/003HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie.
1. Het geding in cassatie
Met een op 14 oktober 2003 gedateerd en op 17 oktober 2003 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot de Hoge Raad en verzocht de uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 juli 2003 (nummer 2002/01443), waarbij de vorderingen van [verzoeker] zouden zijn afgewezen, te vernietigen.
Voormelde uitspraak van het hof is door [verzoeker] niet overgelegd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn cassatieberoep.
[Verzoeker] heeft bij brief van 13 april 2004 op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
[Verzoeker] kan in zijn verzoek, dat kennelijk ertoe strekt cassatieberoep in te stellen tegen de onder 1 vermelde uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage, niet worden ontvangen. Indien moet worden aangenomen dat de bij het hof gevoerde procedure een dagvaardings-procedure is, had het cassatieberoep ingevolge het bepaalde in art. 407 lid 1 Rv. bij dagvaarding moeten worden ingesteld. De onder 1 vermelde brief van 14 oktober 2003 is geen dagvaarding. Indien aangenomen moet worden dat de bestreden uitspraak is gegeven op rekest, had het verzoekschrift ingevolge het bepaalde in art. 426a lid 1 Rv. getekend moeten worden door een advocaat bij de Hoge Raad. De voormelde brief van 14 oktober 2003 is niet getekend door een advocaat bij de Hoge Raad.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren D.H. Beukenhorst, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 4 juni 2004.