ECLI:NL:HR:2004:AO5535

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38401
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en kosten studeerruimte

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 april 2002, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 94.907, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur is gehandhaafd. Het Gerechtshof heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de echtgenote van de belanghebbende in het onderhavige jaar het laatste cursusjaar van een vijfjarige opleiding aan de Hogeschool der Kunsten volgde. Voor haar praktijkopdrachten werd de garage van de woning verbouwd tot atelier, met kosten van ƒ 10.575. Het Hof oordeelde dat deze kosten niet in aanmerking konden worden genomen als uitgaven ter zake van de opleiding, omdat zij verband hielden met een studeerruimte. De Hoge Raad heeft dit oordeel van het Hof bevestigd, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat onder studeerruimte elke ruimte valt die gebruikt wordt voor het volgen van een opleiding of studie voor een beroep.

De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende verworpen en geoordeeld dat het oordeel van het Hof juist is. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 12 maart 2004, waarbij de vice-president A.G. Pos als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen.

Uitspraak

Nr. 38.401
12 maart 2004
SD
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 april 2002, nr. 99/03540, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 94.907, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
In het onderhavige jaar volgde de echtgenote van belanghebbende het laatste cursusjaar van een vijfjarige opleiding aan de Hogeschool der Kunsten te Q. Dit laatste cursusjaar betrof een nagenoeg volledig praktisch opleidingsjaar. Voor het uitvoeren van de praktijkopdrachten is de garage bij de woning van belanghebbende en zijn echtgenote in het onderhavige jaar verbouwd tot atelier, waarna de echtgenote van belanghebbende het atelier heeft gebruikt in het kader van haar opleiding. De kosten van de verbouwing hebben in het onderhavige jaar ƒ 10.575 bedragen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat deze kosten ingevolge artikel 46, lid 8 (kennelijk is bedoeld: lid 9), van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet in aanmerking kunnen worden genomen als uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep in de zin van artikel 46, lid 1, letter c, van die wet, nu zij verband houden met een studeerruimte. Het heeft daartoe redengevend geoordeeld dat in dit verband onder het begrip studeerruimte moet worden verstaan elke ruimte die wordt gebruikt in het kader van het volgen van een opleiding of studie voor een beroep.
3.3. De klacht, die zich tegen laatstvermeld oordeel keert, faalt, aangezien dit oordeel juist is.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2004.