ECLI:NL:HR:2004:AO5116

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/335HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake vorderingen tussen INEXCO NEDERLAND B.V. en P. W. HOLDING B.V. over betalingsverplichtingen en schadevergoeding

In deze zaak heeft INEXCO NEDERLAND B.V. (hierna: Inexco) cassatie ingesteld tegen P. W. HOLDING B.V. (hierna: P.W. Holding), die eerder als [A] B.V. bekend was. De zaak betreft een geschil over betalingsverplichtingen en schadevergoeding die voortvloeien uit verschillende overeenkomsten tussen de partijen. P.W. Holding heeft Inexco gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld voor onbetaalde facturen en schadevergoeding wegens het onthouden van vervoersopdrachten. De rechtbank heeft Inexco bij verstekvonnis veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag, inclusief wettelijke rente.

Inexco heeft vervolgens verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis en heeft in reconventie vorderingen ingesteld. Gedurende de procedure hebben beide partijen hun vorderingen gewijzigd en vermeerderd. De rechtbank heeft in verschillende tussenvonnissen beslissingen genomen, waaronder het toewijzen van schadevergoedingen aan beide partijen en het bevelen van deskundigenonderzoek.

Na hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, waarbij beide partijen hun vorderingen hebben aangepast, heeft het hof in twee arresten beslissingen genomen die aan de Hoge Raad zijn gehecht. Inexco heeft cassatie ingesteld tegen deze arresten, terwijl P.W. Holding incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade, die tot verwerping van beide beroepen strekte, in overweging genomen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het principale en incidentele beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, zonder dat verdere motivering noodzakelijk is, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen.

Uitspraak

4 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/335HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
INEXCO NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Leusden,
EISERES tot cassatie,
incidenteel verweerster,
advocaat: mr. G. Snijders,
t e g e n
P. W. HOLDING B.V., voorheen genaamd [A] B.V.,
gevestigd te Nijkerkerveen, gemeente Nijkerk,
VERWEERSTER in cassatie,
incidenteel eiseres,
advocaat: aanvankelijk mr. F.A.M. van Bree,
thans mr. A.H. Vermeulen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploot van 27 december 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Inexco - gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Inexco te veroordelen tot betaling - tegen behoorlijk bewijs van kwijting - aan [verweerster]:
a) van de aan Inexco gerichte facturen van [verweerster], respectievelijk ten bedrage van ƒ 81.103,--, exclusief BTW (ƒ 95.296,03 inclusief BTW) en van ƒ 52.058,41 exclusief BTW (ƒ 61.168,63 inclusief BTW), gezamenlijk derhalve ƒ 156.464,66 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim dan wel vanaf de dag welke de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren tot aan de dag der algehele voldoening;
b) van de door [verweerster] geleden schade wegens het door Inexco (in strijd met de overeenkomsten van 1 januari 1992 en 26 oktober 1993) in de periode van 25 oktober 1993 tot 15 november 1993 aan [verweerster] onthouden van vervoersopdrachten ingevolge de vervoersovereenkomst van 1 januari 1992, in hoofdsom naar redelijkheid en billijkheid begroot op een bedrag van ƒ 261.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, 8 november 1993, dan wel vanaf de dag welke de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren tot aan de dag der algehele voldoening;
c) van de door [verweerster] geleden schade wegens het door Inexco (in strijd met de overeenkomst van 26 oktober 1993 en het kort gedingvonnis van 10 november 1993) weigeren om met [verweerster] te onderhandelen over "het opstarten van een nieuwe vervoersovereenkomst", welke schade van [verweerster] in hoofdsom naar redelijkheid en billijkheid begroot dient te worden tot een bedrag van ƒ 3.180.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, 8 november 1993, dan wel vanaf de dag welke de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren tot aan de dag der algehele voldoening, welke onder a), b) en c) van dit petitum genoemde bedragen in hoofdsom te vermeerderen zijn met de in het lichaam van deze dagvaarding genoemde buitengerechtelijke invorderingskosten, te begroten aan de hand van de incassotarieven zoals deze zijn vastgesteld door de Orde van Advocaten.
Nadat Inexco niet ter terechtzitting was verschenen, heeft de rechtbank bij verstekvonnis van 9 maart 1994 Inexco veroordeeld om tegen kwijting aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 3.672.464,66, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 156.464,66 vanaf 27 december 1993, over een bedrag van ƒ 3.180.000,-- vanaf 2 november 1993 en over een bedrag van ƒ 261.000,-- vanaf 8 november 1993, telkens tot aan de dag der voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Bij exploot van 28 maart 1994 is Inexco tegen voormeld verstekvonnis in verzet gekomen en heeft zij gevorderd haar als goed opposante te verklaren, haar te ontheffen van de veroordeling bij voormeld verstekvonnis, en [verweerster] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans aan [verweerster] haar vorderingen te ontzeggen, zulks behoudens de bij dagvaarding sub 20 bedoelde vordering ten belope van ƒ 156.464,66 inclusief BTW. Voorts heeft Inexco, na wijziging en aanvulling van eis, in reconventie gevorderd als weergegeven in na te melden tussenvonnis van 3 april 1996 onder 6.2, en voorwaardelijk in reconventie, indien en voorzover [verweerster] het op 8 maart 1994 gewezen verstekvonnis ten uitvoer zal hebben gelegd, [verweerster] te veroordelen het aldus geëxecuteerde aan Inexco terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente sedert de executiedatum c.q. de datum waarop Inexco vrijwillig of geheel aan het vonnis zal hebben voldaan.
Inexco heeft in reconventie de vorderingen bestreden.
In de loop van de procedure hebben beide partijen hun eis gewijzigd en vermeerderd met vorderingen tot betaling van diverse extra kosten.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 3 april 1996 in conventie [verweerster] tot bewijslevering toegelaten en voorts iedere beslissing aangehouden. Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 16 december 1998 in oppositie en in conventie Inexco ontheven van de tegen haar uitgesproken veroordeling bij het verstekvonnis van 8 maart 1994, Inexco veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerster] te betalen (a) ƒ 19.948,49, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 1993, (b) ƒ 63.200,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 1993, en (c) ƒ 3.000,--, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - [verweerster] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Inexco te betalen de bedragen (a) ƒ 111.636,--, (b) ƒ 210,--, (c) ƒ 1.600,--, (d) ƒ 41.200,--, (e) ƒ 3.639,15 en (f) ƒ 2.750,40, alle bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 1994. Voorts heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen, twee deskundigen benoemd en een opdracht geformuleerd.
Tegen de vonnissen van 3 april 1996 en 16 december 1998 heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Daarbij heeft [verweerster] zijn eis gewijzigd en verminderd. Inexco heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 31 mei 2001 heeft het hof een comparitie van partijen gelast en bij tussenarrest van 5 september 2002 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen over de naam en hoedanigheid van de te benoemen deskundige en over de aan hem te stellen vragen, iedere verdere beslissing aangehouden en, voor zoveel nodig, bepaald dat beroep in cassatie reeds thans openstaat.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft Inexco beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het incidentele beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep.
De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 18 maart 2004 op die conclusie gereageerd, de advocaat van Inexco deed dat bij brief van 19 maart 2004.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep en in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 4 juni 2004.