ECLI:NL:HR:2004:AO5027
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Noodweer(exces) en de ontkenning van de verdachte in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 april 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Tunesië in 1960, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot drie jaren en negen maanden gevangenisstraf en een geldboete van € 4.500,-- voor meerdere feiten, waaronder oplichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte had in hoger beroep een beroep gedaan op noodweer-exces, maar het Hof had dit verweer verworpen, omdat er geen verklaring van de verdachte in het dossier aanwezig was die zijn handelen in een noodweersituatie kon onderbouwen.
De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat de verdachte het tenlastegelegde ontkent, niet automatisch aan het slagen van een beroep op noodweer-exces in de weg hoeft te staan. Echter, het Hof had in zijn overwegingen voldoende gemotiveerd dat het verweer niet aannemelijk was, omdat er geen bewijs was dat de verdachte in een noodweersituatie had gehandeld. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot drie jaren en acht maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in noodweer-exces situaties en de rol van de verdachte in het aanleveren van verklaringen die zijn verweer kunnen ondersteunen. De Hoge Raad bevestigde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot strafvermindering.