ECLI:NL:HR:2004:AO5026

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01667/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake medeplichtigheid aan opiumwet en wapenwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor medeplichtigheid aan het voorbereiden en bevorderen van een feit bedoeld in de Opiumwet, alsook voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De Hoge Raad oordeelt dat het bewijs voor de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde feit niet uitsluitend kan worden aangenomen op de opgaven van de verdachte, zoals bepaald in artikel 341 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte, geboren in Indonesië in 1951, had een rol in de vervaardiging van een stempel die mogelijk gebruikt zou worden voor het persen van stoffen voor de drugshandel. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor wat betreft de bewezenverklaring onder 3 en de strafoplegging, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 30 maart 2004, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren. De zaak is van belang voor de interpretatie van bewijsvoering in strafzaken, met name de eisen die gesteld worden aan de bewijsvoering bij de bewezenverklaring van strafbare feiten.

Uitspraak

30 maart 2004
Strafkamer
nr. 01667/03
SCR/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 februari 2003, nummer 20/000861-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 3 januari 2002 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 subsidiair "medeplichtigheid aan het medeplegen van een feit bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en/of bevorderen door: voorwerpen en/of stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd", 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a van de Wet wapens en munitie" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" en 3. "medeplegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en/of bevorderen door: een voorwerp voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat het bestemd is tot het plegen van dat feit" veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor wat betreft de bewezenverklaring onder 3 en de strafoplegging, de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend gerechtshof opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In het middel wordt onder meer betoogd dat het Hof in strijd met artikel 341, vierde lid, Sv de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde feit uitsluitend heeft gebaseerd op verklaringen van de verdachte.
3.2. Het Hof heeft de bewezenverklaring onder 3 doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een fotokopie van het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Noord/'s-Hertogenbosch, nr. PL2110/ 0151185, d.d. 21 juni 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door Albertus Adriaan Maria Stokman en Maria Angele-Desiree van der Wielen, beiden hoofdagent van politie (blz. 398-400 van het proces-verbaal nr. 010720.1230.8809), voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van de verdachte [verdachte] aan de desbetreffende verbalisant:
Via de broer van [medeverdachte], heb ik een man leren kennen die [betrokkene 1] heet. Ik leerde hem in het bedrijf [A] in [plaats B] kennen. Op dat moment was namelijk de broer van [medeverdachte] bij mij in de zaak aangekomen en bij hem was die [betrokkene 1]. Enkele weken geleden, kwam die [betrokkene 1] alleen terug bij mij in de zaak. Hij was bij mij gekomen omdat hij een stempel wilde hebben. Hij had een stempel bij zich en vroeg of ik er een voor hem na kon maken. Hij vertelde mij dat dat een stempel was om norit te persen. Die norit moest geperst worden voor waterzuivering in koffieautomaten. Nu heb ik daar geen verstand van, dus dat kon volgens mij wel kloppen. De stempel die hij bij zich had heb ik nagemeten en opgeschreven. Het enige verschil met de stempel die hij bij zich had en die ik voor hem moest maken was dat er geen 8 millimeter kanaaltjes in moesten maar 6 millimeter kanaaltjes. Tijdens het opmeten van deze stempel zag ik dat er in het origneel een Duitse code met nummer stond. Ik heb toen tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij dat ding gewoon kon bestellen, maar hij zei mij dat hij niet wist waar hij dat moest doen. Dat heb ik toen maar zo gelaten. Ik heb toen geprobeerd die stempel na te maken. De eerste mislukte helemaal en heb ik weggegooid in de ijzerafvalbak naast mijn werkbank. Ik had toen namelijk zelf de kanaaltjes geboord. De tweede heb ik daarna gedraaid. De gaten liet ik daar vervolgens in boren door een man die zelf een machinefabriek heeft in [plaats B]. Omdat die kanalen gepolijst moesten worden ben ik naar een gepensioneerde man in [plaats C] gegaan, genaamd [betrokkene 2]. De eerste keer dus met de eerste mislukte stempel was ik bij deze man aangekomen en die zei mij dat deze stempel niet goed was en dat ik een nieuwe moest maken. Die man vroeg mij: "dit ding is toch niet om XTC-pillen mee te maken?" Ik heb toen gezegd dat mij was verteld dat het voor het persen van norit was. Die woensdag 13 juni 2001 was die stempel klaar en ben ik 's morgens naar [plaats C] gereden om die stempel op te halen. Ik heb daarvoor bij die man 250 gulden afgerekend. Afgelopen maandag, 18 juni 2001 belde die [betrokkene 1] mij op om te vragen of de stempel klaar was. Hij is die dag rond kwart over drie 's middags bij mij aan de zaak aangekomen. Hij had mij daar al 850 gulden voor betaald. Hij heeft die stempel in een zakje meegenomen. Die maandag vroeg [betrokkene 1] aan mij of het mogelijk was de mislukte stempel aan te passen naar 8 mm.
2. Een fotokopie van het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Noord/'s-Hertogenbosch, nr. PL2110/ 0151185, d.d. 25 juni 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door Maria Angele Desiree van der Wielen en Albertus Adriaan Maria Stokman, beiden hoofdagent van politie (blz. 402-403 van het proces-verbaal nr. 010720.1230.8809), voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van de verdachte [verdachte] aan de desbetreffende verbalisant:
U toont mij een plastic zakje waar een ronde stempel met 7 kanaaltjes in zitten. Ik zeg u dat deze stempel van mij is. Dit is de mislukte stempel. Deze stempel heb ik in opdracht van [betrokkene 1] gemaakt. Door [betrokkene 1] werd dit een stempel genoemd en dus ook door mij."
3.3. Deze bewijsvoering is in strijd met art. 341, vierde lid, Sv. Daarin is immers bepaald dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de opgaven van de verdachte.
3.4. Het middel treft in zoverre doel.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en voor wat betreft de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 maart 2004.