ECLI:NL:HR:2004:AO4611

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/126HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van ouders in cassatie tegen uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak hebben de ouders van een minderjarige, geboren op 7 augustus 1986, cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De ouders waren eerder ontheven van het gezag over hun dochter en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant was benoemd tot voogd. De kinderrechter had op 30 december 2002 de stichting gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen in een gesloten inrichting voor kinder- en jeugdpsychiatrie. De ouders hebben bezwaar gemaakt tegen de specifieke behandelsetting, maar niet tegen de uithuisplaatsing zelf. Het hof heeft op 17 juli 2003 de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun aanvullend beroep en het hoger beroep afgewezen. De ouders hebben vervolgens cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat de termijn voor uithuisplaatsing inmiddels is verstreken, waardoor de ouders geen belang meer hebben bij hun cassatieberoep. De Hoge Raad verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun beroep.

Uitspraak

23 april 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/126HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD-BRABANT,
gevestigd te Roosendaal,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij beschikking van de rechtbank te Breda van 4 juli 2002 zijn verzoekers tot cassatie - verder te noemen: de ouders - ontheven van het gezag over de minderjarige [de dochter], geboren op 7 augustus 1986, en is verweerster in cassatie - verder te noemen: de stichting - tot voogdes benoemd.
Met een op 30 december 2002 ter griffie van de rechtbank te Breda ingekomen verzoekschrift heeft de stichting zich gewend tot de kinderrechter van die rechtbank en verzocht haar met spoed een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van de minderjarige in de vorm van een plaatsing in een gesloten inrichting voor kinder- en jeugdpsychiatrie.
Bij beschikking van 30 december 2002 heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd de minderjarige met ingang van de datum van de beschikking tot uiterlijk 30 januari 2003 uit huis te plaatsen in een gesloten setting voor kinder- en jeugdpsychiatrie en voorts de belanghebbenden en de stichting opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting teneinde op het verzoek van de stichting te worden gehoord.
Ter terechtzitting van de kinderrechter van 9 januari 2003 zijn de stichting, de minderjarige met haar raadsman en de ouders met hun raadsman verschenen. De stichting heeft ter terechtzitting haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij een machtiging verzoekt tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een gesloten setting, gespecialiseerd in de behandeling van seksueel misbruikte meisjes.
De minderjarige heeft ingestemd met de verzochte uithuisplaatsing in een gesloten inrichting.
De ouders hebben ter terechtzitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen plaatsing van de minderjarige in een gesloten voorziening, maar wel tegen de verzochte specifieke behandelsetting.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 januari 2003 zijn beschikking van 30 december 2002 gehandhaafd en in die zin gewijzigd dat de voogdij-instelling voor het tijdvak vanaf die datum tot uiterlijk 30 december 2003 wordt gemachtigd de minderjarige uit huis te plaatsen in een gesloten inrichting gespecialiseerd in de behandeling van seksueel misbruikte meisjes.
Tegen deze beschikking hebben de ouders hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De ouders hebben verzocht de beschikking van 15 januari 2003 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een deskundigenonderzoek te gelasten ter inventarisatie van de gedragsproblemen van de minderjarige en de oorzaken van die gedragsproblemen en op basis van dat onderzoek de stichting te machtigen de minderjarige te plaatsen in de voor haar meest geschikte gesloten inrichting.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 mei 2003. Bij die gelegenheid zijn de ouders en hun raadsman, alsmede de voogd en de raadsman van de minderjarige gehoord. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is de minderjarige in aanwezigheid van haar raadsman in raadkamer gehoord.
Nadat de zaak hiertoe was aangehouden hebben de ouders een gesprek met de stichting gehad, teneinde geïnformeerd te worden over de behandelwijze van de minderjarige en aan de hand daarvan te bezien of zij het beroep wensen te handhaven.
Bij brief van 5 juni 2003 heeft de raadsman van de ouders aan het hof bericht dat het bedoelde gesprek inmiddels had plaatsgevonden maar niet tot een bevredigend resultaat heeft geleid. De ouders hebben te kennen gegeven dat zij het beroep wensen te handhaven en dit tevens wensen aan te vullen, dan wel vermeerderen met het verzoek om de stichting de opdracht te geven de rapportages omtrent de minderjarige in het geding te brengen.
Bij beschikking van 17 juli 2003 heeft het hof de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun aanvullend beroep en voor het overige het hoger beroep afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Zowel de stichting als de raadsman van de minderjarige hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de ouders in hun cassatieberoep.
De advocaat van de ouders heeft bij brief van 24 februari 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het cassatieberoep richt zich tegen de beschikking van het hof van 17 juli 2003. Bij deze beschikking heeft het hof bekrachtigd de beschikking van de kinderrechter van 15 januari 2003, waarbij de stichting wordt gemachtigd uiterlijk tot 30 december 2003 de minderjarige uit huis te plaatsen in een gesloten inrichting gespecialiseerd in de behandeling van misbruikte meisjes. Nu deze termijn voor uithuisplaatsing is verstreken, hebben de ouders geen belang meer bij hun cassatieberoep zodat zij daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 april 2004.