ECLI:NL:HR:2004:AO4209
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en bewijsvoering van leveringen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 oktober 2002, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 oktober 1999 tot en met 31 december 2000. De naheffingsaanslag, ter hoogte van ƒ 8.347.820, werd opgelegd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Het Gerechtshof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de leveringen van metalen door E aan belanghebbende als zodanig zijn aangemerkt. De Hoge Raad stelt vast dat er geen feiten of omstandigheden zijn vastgesteld die erop wijzen dat belanghebbende de macht had om als eigenaar over de goederen te beschikken. Dit is cruciaal voor de beoordeling van de leveringen in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968.
De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad benadrukt dat de bewijsvoering van belanghebbende onvoldoende was om aan te tonen dat de transacties in Duitsland zijn uitgevoerd, wat essentieel was voor de beoordeling van de naheffingsaanslag.