ECLI:NL:HR:2004:AO4151

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/263HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake goedkeuring jaarstukken en pensioenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en [verweerder]. De zaak betreft een geschil over de goedkeuring van de jaarstukken door de algemene vergadering van aandeelhouders van [eiseres] op 24 juni 1996, waarin ook een afstorting van een pensioenvoorziening ten behoeve van [verweerder] was opgenomen. [Eiseres] vorderde betaling van een bedrag van ƒ 76.900,-- van [verweerder], stellende dat deze afstorting zonder voldoende meerderheid was goedgekeurd en zonder overleg met de mede-aandeelhouder. De rechtbank te Arnhem had in eerste aanleg de vordering van [eiseres] toegewezen, maar het gerechtshof vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van [eiseres] af. Tegen deze beslissing heeft [eiseres] cassatie ingesteld.

De Hoge Raad overwoog dat de goedkeuring van de jaarstukken, inclusief de afstorting, impliciet was en dat [eiseres] niet kon terugkomen op deze goedkeuring. De stelling van [eiseres] dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van de afstorting werd verworpen, aangezien de andere aandeelhouder zich had laten bijstaan door een deskundige. De Hoge Raad concludeerde dat er geen onrechtmatige daad van [verweerder] jegens [eiseres] was en verwierp het beroep. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] werden begroot op € 941,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

20 februari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/263HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
[verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 12 mei 1998 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen primair een bedrag van ƒ 119.160,--, subsidiair een bedrag van ƒ 100.832,66, te vermeerderen met de wettelijke rente primair over ƒ 119.160,--, subsidiair over ƒ 94.545,66, berekend primair vanaf 1 januari 1998, subsidiair vanaf 1 juni 1998, telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Na vermeerdering van eis heeft [eiseres] gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 408,20 ter zake van griffierecht en kosten derdenbeslag.
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 juni 2000 [verweerder] veroordeeld aan [eiseres] als hoofdsom te betalen een bedrag van ƒ 76.900,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 1998, alsmede ten titel van buitengerechtelijke kosten ƒ 5.000,-- incl. BTW, [verweerder] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres], dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 16 april 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] alsnog afgewezen, [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties en tot terugbetaling aan [verweerder] van het bedrag van € 45.185,46, en deze laatste veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 5 december 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in 1.1 tot en met 1.13 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3.2 [Eiseres] heeft gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld tot voldoening van primair een bedrag van ƒ 76.900,-- en subsidiair een bedrag van ƒ 119.160, --. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat [verweerder] omstreeks eind mei 1994 en in het begin van 1995 de pensioenverplichting ten laste van [eiseres] ten behoeve van zichzelf heeft verhoogd zonder een daartoe met voldoende meerderheid van stemmen genomen besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [eiseres] en zonder enig overleg met zijn mede-aandeelhouder. De rechtbank heeft de primaire vordering toegewezen, doch het hof heeft de vordering geheel afgewezen.
3.3 Het middel is gericht tegen rov. 4.3 en 4.4 van het bestreden arrest. Deze overwegingen kunnen als volgt worden samengevat.
(a) Vaststaat dat de algemene vergadering van aandeelhouders van [eiseres] op 24 juni 1996 de jaarstukken heeft goedgekeurd. Deze goedkeuring omvat mede de in de toelichting op de balans onder het hoofd "voorzieningen" opgenomen vermelding dat "het gedeeltelijk eigen beheer t.n.v. [verweerder] t.b.v. f 76.900,= per 1 januari 1995 [..] volledig [is] afgestort bij een verzekeringsmaatschappij". [Eiseres] heeft deze afstorting goedgekeurd en kan daarop niet terugkomen. (rov. 4.3)
(b) De stelling van [eiseres] dat zij niet wist dat [verweerder] deze afstorting zou gebruiken om zijn pensioenvoorziening te verbeteren, wordt door het hof verworpen. De andere directeur-grootaandeelhouder, [betrokkene 1], heeft zich op 24 juni 1996 laten bijstaan door zijn adviseur, die ook op het gebied van pensioenen deskundig is en die bij het voornemen om het pensioen in eigen beheer van [betrokkene 1] te herzien opmerkingen heeft geplaatst, maar kennelijk geen vragen heeft gesteld over de afstorting van het voor de voorziening gereserveerde bedrag ten behoeve van [verweerder]. Nu het stellen van in dit verband voor de hand liggende vragen achterwege is gebleven en de afstorting voor het volledige gereserveerde bedrag is goedgekeurd, moet worden aangenomen dat de algemene vergadering van aandeelhouders van [eiseres] daarmee ook heeft geaccepteerd dat de afstorting zou kunnen strekken tot verbetering van de pensioenvoorziening van [verweerder]. [Eiseres] kan niet achteraf van [verweerder] vorderen dat hij de verbetering van de pensioenvoorziening van [betrokkene 1] voor zijn rekening neemt. Van een onrechtmatige daad van [verweerder] jegens [eiseres] is geen sprake. (rov. 4.4)
3.4 De hiervoor in 3.2 onder (a) en (b) vermelde overwegingen van het hof houden klaarblijkelijk in dat in de algemene vergadering van aandeelhouders van 24 juni 1996, bij welke vergadering het gehele geplaatste kapitaal was vertegenwoordigd, achteraf de vorenbedoelde afstorting impliciet is goedgekeurd. Tegen dit oordeel zijn in cassatie geen klachten aangevoerd. Beide middelen gaan uit van de veronderstelling dat aan het oordeel van het hof ten grondslag ligt dat uit de vaststelling van de jaarrekening volgt dat aan [verweerder] decharge is verleend. Deze veronderstelling is echter onjuist, zodat de middelen feitelijke grondslag missen en daarom niet tot cassatie kunnen leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 941,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 februari 2004.