ECLI:NL:HR:2004:AO4099
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Betekening van de appèldagvaarding aan de griffier en de geldigheid van de dagvaarding in het buitenland
In deze zaak gaat het om de geldigheid van de betekening van de appèldagvaarding aan de griffier, gevolgd door verzending naar een adres in Indonesië. De verdachte, geboren in 1960 en woonachtig in Indonesië, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof oordeelde dat geen van de naar voren gekomen adressen van de verdachte in Indonesië kon gelden als zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland, zoals vereist door artikel 588, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was betekend, conform artikel 588, eerste lid, onder b sub 3, van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De bestreden uitspraak van het hof werd vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd tot 21 maanden. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. De zaak illustreert de complexiteit van internationale rechtshulp en de vereisten voor de betekening van dagvaardingen aan verdachten die in het buitenland verblijven.
De uitspraak is gedaan op 11 mei 2004 door de vice-president en twee raadsheren, waarbij de waarnemend-griffier aanwezig was. De zaak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige adressering en betekening in internationale contexten, evenals de rechten van verdachten in het strafproces.