ECLI:NL:HR:2004:AO4051

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01829/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor bedreiging en wapenbezit met betrekking tot alcoholgebruik

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met een doorgeladen gasalarmpistool en voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De veroordeling was het gevolg van een incident waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, een ander bedreigde. De Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering van het Hof niet in strijd was met de wet, ondanks de klacht van de verdachte dat een brief van hem niet ter terechtzitting was voorgelezen. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte geen redelijk belang had bij deze klacht, aangezien de brief van hemzelf afkomstig was en hij de inhoud daarvan kende. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van het Hof, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, opgelegd kreeg. De uitspraak benadrukt het belang van de strafmotivering en de rol van de verdachte in het proces.

Uitspraak

11 mei 2004
Strafkamer
nr. 01829/03
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 februari 2003, nummer 20/002206-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van het vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 augustus 2001 - de verdachte ter zake van 1. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" en 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.F.C. Schnitzler, advocaat te Eersel, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof, teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof blijkens de strafmotivering acht heeft geslagen op een brief van de verdachte, terwijl die brief - in strijd met art. 301, vijfde lid, Sv - niet ter terechtzitting is voorgelezen en evenmin daarvan toen de korte inhoud is meegedeeld.
3.2. Voorzover voor de beoordeling van het middel van belang heeft het Hof ten aanzien van de strafmotivering het volgende overwogen:
"Bij de processtukken bevindt zich een - ongedateerde - brief van de verdachte, waarin hij de officier van justitie verzocht een transactievoorstel te doen. Uit het feit dat de officier van justitie bij brief d.d. 13 juli 1999 op dit verzoek heeft gereageerd, leidt het hof af dat dat verzoek kort na het begaan van het bewezenverklaarde is gedaan. In zijn brief schrijft de verdachte onder meer dat de voorgevallen gebeurtenissen hem ten zeerste betreuren en dat deze onder meer te wijten zijn aan zijn overmatig alcoholgebruik.
Laatstgenoemde omstandigheid rekent het hof de verdachte - die al enkele malen is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol - zwaar aan. Het hof acht algemeen bekend dat gedragingen als de onderhavige - het bedreigen van een ander met een doorgeladen gasalarmpistool in de vorm van vuistvuurwapen, door dat wapen op korte afstand van het lichaam van die ander te houden -, zeker wanneer daarbij alcohol in het spel is, kunnen leiden tot onvoorziene situaties, die gemeen gevaar voor de gezondheid van personen, zoals in deze zaak [het slachtoffer] en anderen, kunnen opleveren.
Daarnaast rekent het hof het de verdachte aan dat het berouw omtrent de gebeurtenissen van 5 juli 1999, waarvan blijkens de genoemde brief van de verdachte kort na die gebeurtenissen kennelijk nog sprake was, inmiddels plaats heeft gemaakt voor ontkenning van de feiten, waardoor de verdachte de ernst van het bewezenverklaarde miskent."
3.3. Nu de in het middel bedoelde brief afkomstig is van de verdachte zelf en deze de inhoud daarvan dus kende, heeft de verdachte geen redelijk belang ingevolge het uitsluitend in zijn belang gegeven voorschrift van art. 301, vijfde lid, Sv erover te klagen dat die brief niet is voorgelezen of door mededeling van de inhoud te zijner kennis is gebracht (vgl. HR. 28 juni 1977, NJ 1978, 437).
Reeds daarom faalt het middel.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 mei 2004.