ECLI:NL:HR:2004:AO4045

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01699/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen dubbele bestraffing bij aansprakelijkstelling van bestuurder voor premies werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, als bestuurder van B.V. X, was in een bestuursrechtelijke procedure aansprakelijk gesteld voor nageheven premies werknemersverzekeringen over het jaar 1994. De aansprakelijkstelling was nog niet onherroepelijk, en in de strafzaak werd de verdachte veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan het niet opgeven van betaald loon aan het GAK van begin 1994 tot eind 1995. De Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtsregel is die de aansprakelijkstelling in de weg staat aan een strafvervolging. De strafoplegging hoefde niet achterwege te blijven, omdat de aansprakelijkstelling nog niet definitief was. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat er sprake was van dubbele bestraffing, omdat hij al door het GAK was beboet voor dezelfde feiten. Het Hof verwierp dit verweer, omdat de boete aan de B.V. was opgelegd en niet aan de verdachte persoonlijk. De Hoge Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd derhalve bevestigd, en het beroep werd verworpen.

Uitspraak

21 september 2004
Strafkamer
nr. 01699/03
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 juni 2003, nummer 23/003610-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 4 juli 2000 - de verdachte ter zake van "opzettelijke overtreding van artikel 10 Coördinatiewet Sociale Verzekering, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij aan deze verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd euro, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer, dat sprake is van dubbele bestraffing voor hetzelfde feit nu de verdachte eerder in zijn hoedanigheid van bestuurder van een besloten vennootschap aansprakelijk is gesteld voor een aan die vennootschap opgelegde verhoging, onvoldoende gemotiveerd dan wel op onjuiste gronden heeft verworpen.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"[A] B.V. op tijdstippen gelegen in de periode van januari 1994 tot en met december 1995 in Nederland meermalen telkens opzettelijk de in art. 10 aanhef en onder b van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde verplichtingen niet volledig is nagekomen, immers heeft [A] B.V. toen en aldaar telkens opzettelijk als werkgeefster aan het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK) geen opgave gedaan van het aan werknemers door of namens [A] B.V. uitbetaalde en door deze werknemers genoten loon, immers waren in genoemde periode tegen loonbetaling voor [A] B.V. werkzaam en/of had [A] B.V. tegen loonbetaling in dienst:
- [betrokkene 1]
- [betrokkene 2], en
- een ander,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte toen en daar telkens feitelijk leiding heeft gegeven."
3.3.1. Het in het middel bedoelde verweer is bij wijze van preliminair verweer gevoerd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2003 en herhaald bij pleidooi ter terechtzitting van 6 juni 2003 naar aanleiding waarvan het bestreden arrest is gewezen. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2003 overgelegde pleitnota strekte dat verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Daartoe is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte als bestuurder van [A] B.V. door het GAK hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de door [A] B.V. onder meer over het jaar 1994 ter zake van loonbetalingen niet afgedragen premies met opgelegde verhogingen en dat een tegen die aansprakelijkstelling door de verdachte aanhangig gemaakte beroepsprocedure nog lopende is.
3.3.2. De in het verband van dat verweer aan het Hof overgelegde stukken houden in:
i. dat de verdachte als bestuurder van [A] B.V. bij besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) van 22 juli 1998 ingevolge art. 16d (oud)
Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV) aansprakelijk is gesteld voor van [A] ingevolge art. 12 (oud) CSV nageheven premies werknemersverzekeringen, met verhoging;
ii. dat, voorzover deze naheffing betrekking heeft op het jaar 1994, de verhoging ƒ 35.758 beloopt;
iii. dat de verdachte bij GAK Nederland B.V. (GAK) tegen de aansprakelijkstelling bezwaar heeft gemaakt;
iv. dat het GAK, namens het Lisv, het bezwaar ongegrond heeft verklaard;
v. dat de verdachte tegen de beslissing op bezwaar in beroep is gekomen bij de Rechtbank Haarlem en dat die Rechtbank bij uitspraak van 12 juli 2000 het beroep gegrond heeft verklaard, de beslissing op bezwaar heeft vernietigd en heeft verstaan dat het Lisv opnieuw op het bezwaar zal beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3.3. In het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 april 2003 heeft het Hof ter verwerping van het preliminair gevoerde verweer overwogen dat:
"het hof het verweer van de raadsman tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie omdat de verdachte reeds door het GAK een boete heeft opgelegd gekregen voor dezelfde feiten terwijl dubbele bestraffing niet is toegestaan, verwerpt reeds op de grond dat de boete aan B.V. [A] is opgelegd (waarvoor verdachte weliswaar hoofdelijk aansprakelijk is) en niet aan de verdachte, zodat geen sprake is van dubbele bestraffing."
3.3.4. In de bestreden uitspraak heeft het Hof ten aanzien van het ter terechtzitting van 6 juni 2003 herhaalde verweer het volgende overwogen:
"De verdediging heeft voorts gesteld dat verdachte reeds door het GAK een boete heeft opgelegd gekregen voor dezelfde feiten als de onderhavige, zodat sprake is van dubbele bestraffing.
Het hof verwerpt ook dit verweer op dezelfde gronden als die, waarop dit verweer in deze zaak ter terechtzitting van 9 april 2002 door het hof - in andere samenstelling - is verworpen en die vermeld staan in het proces-verbaal van die terechtzitting. Het hof neemt die motivering hier over en maakt die tot de zijne."
3.4. Geen in de onderhavige zaak toepasselijke rechtsregel brengt mee dat de in het verweer bedoelde aansprakelijkstelling in de weg staat aan een strafvervolging ter zake van feiten als welke hier zijn bewezenverklaard. Voor wat het gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging betreft, heeft het Hof het verweer dus terecht verworpen.
Ook voorzover het Hof het verweer mocht hebben opgevat als inhoudende dat ter zake van de bewezenverklaarde feiten strafoplegging achterwege zou moeten blijven op de grond dat de verdachte als gevolg van die aansprakelijkstelling voor die feiten al is bestraft, is het verweer terecht verworpen, omdat hetgeen is aangevoerd bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan dat die aansprakelijkstelling nog niet onherroepelijk vaststond.
3.5. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 21 september 2004.