ECLI:NL:HR:2004:AO4044
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Betrouwbaarheid van verklaringen in zedenmisdrijfzaken en de noodzaak tot nadere motivering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor meerdere zedenmisdrijven, waaronder het hebben van vleselijke gemeenschap met zijn minderjarige dochter. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren, onderbouwd door rapporten van deskundigen, waaronder prof. dr. H.F.M. Crombag. Het Hof had echter geoordeeld dat de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig waren en dat de verdediging niet voldoende had aangetoond dat de aangifte gebaseerd was op onbetrouwbare herinneringen of ondeugdelijke onderzoeksmethoden.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en stelde dat het aan de feitenrechter is om te bepalen welke bewijsmiddelen hij betrouwbaar acht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet verplicht was om nadere motivering te geven over de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer, aangezien de verdediging niet had aangetoond dat de verklaringen het resultaat waren van onbetrouwbare methoden. De uitspraak benadrukt het belang van de rechterlijke beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in zedenmisdrijfzaken, vooral wanneer er geen ooggetuigen zijn en de verklaringen van het slachtoffer cruciaal zijn voor de bewijsvoering.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling door het Hof in stand bleef. Deze uitspraak onderstreept de rol van deskundigen in zedenmisdrijfzaken, maar ook de verantwoordelijkheid van de rechter om de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen te beoordelen zonder dat daar altijd een uitgebreide motivering voor nodig is.