ECLI:NL:HR:2004:AO3873

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/055HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van verzoeker in faillissementsprocedure

Op 20 februari 2004 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.Th.J. van der Klei, het niet-ontvankelijk verklaren van zijn verzoek door de rechter-commissaris en de rechtbank aanvecht. Verzoeker had op 5 februari 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Breda, waarin hij vroeg om een bevel aan de curator om bepaalde handelingen te verrichten met betrekking tot de failliete Delcon Nederland B.V. De curator, mr. Otto Evert de Witt Wijnen, heeft het verzoek bestreden en verzocht om niet-ontvankelijkheid van verzoeker. De rechter-commissaris verklaarde verzoeker op 28 februari 2003 niet-ontvankelijk, en deze beslissing werd op 25 april 2003 door de rechtbank bekrachtigd. Verzoeker ging in cassatie tegen deze beslissing.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat verzoeker geen belang had bij de gevraagde bevelen. De Hoge Raad oordeelde dat de bestuurder van een vennootschap die op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap, niet automatisch een crediteur van de failliete vennootschap wordt. Dit betekent dat verzoeker geen regresrecht op de boedel kan claimen, wat zijn verzoek verder ondermijnt. De Hoge Raad heeft het beroep van verzoeker verworpen en hem in de kosten van het geding veroordeeld, die zijn begroot op € 267,69 aan verschotten en € 1.135,-- voor salaris.

De uitspraak is gedaan door vice-president P. Neleman en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

20 februari 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/055HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
Mr. Otto Evert DE WITT WIJNEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Delcon Nederland B.V. kantoor houdende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 5 februari 2003 ter griffie van de rechtbank te Breda op de voet van art. 69 F ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot de rechter-commissaris in die rechtbank en onder meer verzocht een bevel te verkrijgen om op kosten van de boedel aan de Belastingdienst en UWV een ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen en de correctienota's te verzoeken en de bij de inmiddels gefaillieerde Delcon Nederland B.V. nageheven loonbelasting op haar werknemers te verhalen.
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - heeft het verzoek bestreden en verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 28 februari 2003 [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Breda.
Bij beschikking van 25 april 2003 heeft de rechtbank voormelde beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigd.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatie-rekest en het aanvullend verzoekschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De curator heeft verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep, althans het beroep te verwerpen.
[Verzoeker] heeft bij verweerschrift het beroep op niet-ontvankelijkheid bestreden.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 31 december 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld onder 1 van de conclusie van de Advocaat-Generaal. Kort samengevat, komen deze feiten op het volgende neer. [Verzoeker] was tot 27 augustus 1999 enig bestuurder en tevens via Beheermaatschappij Wero B.V. enig aandeelhouder van Delcon Nederland B.V. (verder te noemen: Wero onderscheidenlijk Delcon). Delcon is op 29 februari 2000 in staat van faillissement verklaard. Wero is schuldeiseres van Delcon. De curator heeft bij brief van 19 maart 2001 [verzoeker] op de voet van art. 2:248 BW aansprakelijk gesteld.
3.1.2 Op 5 februari 2003 heeft [verzoeker] een verzoek gedaan aan de rechter-commissaris tot het verkrijgen van een bevel om de curator enige, in het verzoek nader omschreven, handelingen te laten verrichten als bedoeld in art. 69 F. De rechter-commissaris heeft [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigd. Daartegen keren zich de middelen.
3.2.1 Aan middel 1 ligt de opvatting ten grondslag dat de bestuurder van een vennootschap die op de voet van art. 2:248 BW jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voorzover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, crediteur is van de (failliete) vennootschap (onder de opschortende voorwaarde van voldoening aan de boedel).
3.2.2 Die opvatting kan echter niet worden aanvaard. De bestuurder die uit hoofde van art. 2:248 een bedrag aan de boedel betaalt teneinde deze in staat te stellen schulden van de vennootschap te betalen voorzover deze niet door vereffening kunnen worden voldaan, krijgt daardoor niet een regresrecht op de boedel en wordt dus door deze betaling ook niet (voorwaardelijk) schuldeiser van de boedel. Het toekennen van een regresrecht valt immers niet te rijmen met de verplichting van de bestuurder om het tekort van de boedel aan te vullen, omdat daardoor het boedeltekort in feite in stand zou blijven. Het is ook niet in overeenstemming met de aard van de aansprakelijkheid die op de bestuurder rust op grond van art. 2:248. Derhalve faalt het middel in zijn beide onderdelen.
3.3 Middel 2 komt op tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 3.6. Daarin heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat Wero haar positie als schuldeiser misbruikt aangezien zij haar bevoegdheid als schuldeiser in de zin van art. 69 F. slechts uitoefent met het doel door middel van lastgeving aan [verzoeker] een rechtsingang te creëren voor [verzoeker], welke hem krachtens de wet niet toekomt. De rechtbank was kennelijk van oordeel dat Wero niet heeft aangetoond dat zij een eigen belang heeft bij de gevraagde bevelen en dat [verzoeker] uitsluitend zijn eigen belang beoogt te dienen. Dit oordeel is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Middel 2 faalt derhalve.
3.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat [verzoeker] geen belang heeft bij een behandeling van de overige middelen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 267,69 aan verschotten en € 1.135,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 februari 2004.