ECLI:NL:HR:2004:AO3868

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/061HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake cassatie door eiseres tegen verweerders over een vordering tot betaling

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Grabandt, cassatie ingesteld tegen de verweerders, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Stoutjesdijk. De zaak begon met een dagvaarding door verweerders op 26 oktober 1995, waarin zij eiseres vorderden tot betaling van een bedrag van ƒ 162.385,96, vermeerderd met wettelijke rente. Eiseres heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 4.465,-- gevorderd van verweerders. De rechtbank te Roermond heeft op 5 december 1996 in conventie eiseres toegelaten tot bewijslevering en in reconventie de vordering afgewezen. Eiseres ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 10 juni 1999 het vonnis van de rechtbank bekrachtigde.

De procedure ging verder bij de rechtbank, die op 4 mei 2000 eiseres veroordeelde tot betaling van ƒ 60.000,-- aan verweerders. Eiseres ging opnieuw in hoger beroep, en het hof vernietigde op 22 oktober 2002 het vonnis van de rechtbank en veroordeelde eiseres tot betaling van € 19.285,66 aan verweerders. Eiseres heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekte tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 571,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De in het middel aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

7 mei 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/061HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
1. [Verweerder 1], en
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploot van 26 oktober 1995 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen aan [verweerder] c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van ƒ 162.385,96, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden en van haar kant in reconventie gevorderd [verweerder] c.s. te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen de somma van ƒ 4.465,-- met de wettelijke rente hierover vanaf 15 februari 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] c.s. hebben in reconventie de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 5 december 1996 in conventie [eiseres] tot bewijslevering toegelaten en in reconventie de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 23 april 1998 heeft het hof een comparitie van partijen gelast en bij eindarrest van 10 juni 1999 het vonnis van de rechtbank te Roermond van 5 december 1996 bekrachtigd.
Vervolgens is de procedure bij de rechtbank te Roermond voortgezet. Na niet gehouden enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 4 mei 2000 in conventie [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] c.s. tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van ƒ 60.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de voldoening en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het vonnis van de rechtbank van 4 mei 2000 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Na een tussenarrest van 23 april 2002, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld processtukken in het geding te brengen, heeft het hof bij eindarrest van 22 oktober 2002 het vonnis van de rechtbank Roermond van 4 mei 2000 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van € 19.285,66, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De arresten van het hof van 10 juni 1999, 23 april 2002 en 22 oktober 2002 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de drie laatstvermelde arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] c.s. mede door mr. S. Sierksma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 571,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 mei 2004.