ECLI:NL:HR:2004:AO3864

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/042HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over uitvoerbaarheid bij voorraad van proceskostenveroordeling in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), rechtsopvolger van GAK Nederland B.V. [Eiser] had eerder een verzoek tot herroeping ingediend bij de rechtbank te Amsterdam, waarin hij betoogde dat de rechtbank in haar vonnis van 28 februari 2001 meer had toegewezen dan gevorderd. De rechtbank had in dat vonnis de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat [eiser] betwistte. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de uitvoerbaarheid bij voorraad impliciet was verzocht door de woorden 'kosten rechtens'. De Hoge Raad benadrukte dat volgens artikel 52 lid 1 (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een rechter alleen uitvoerbaarheid bij voorraad kan verklaren als dit expliciet is gevorderd of voldoende duidelijk is uit de vordering. Aangezien GAK niet expliciet om uitvoerbaarverklaring bij voorraad had verzocht, was de beslissing van de rechtbank onjuist. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van [eiser] echter, omdat hij in de kosten van het geding in cassatie werd veroordeeld tot betaling aan UWV. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde dat de rechtbank niet in haar recht stond met de uitvoerbaarheid bij voorraad, maar dat [eiser] niet ontvankelijk was in zijn verzoek tot herroeping.

Uitspraak

14 mei 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/042HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN, sinds 1 januari 2002 als rechtsopvolger onder algemene titel van GAK Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instantie
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 28 mei 2001, hersteld bij exploot van 13 juni 2001, GAK Nederland B.V. - verder te noemen: GAK - in request civiel gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd het door die rechtbank op 28 februari 2001 tussen partijen gewezen vonnis te herroepen en partijen te herstellen in de staat waarin zij voor de uitspraak daarvan waren, althans het gewezen vonnis in zoverre te herstellen dat de toegewezen proceskosten slechts worden toegekend zonder te toevoeging "uitvoerbaar bij voorraad", kosten rechtens.
GAK heeft het request civiel bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 27 november 2002 het gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerder in cassatie als rechtsopvolger van GAK - verder te noemen: UWV - heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft op 25 februari 2004 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i)Tussen partijen is een arbeidsgeschil gerezen, waarin de rechtbank te Amsterdam bij vonnis van 28 februari 2001 in hoger beroep uitspraak heeft gedaan. In dit vonnis is [eiser], kort gezegd, behoudens op een punt dat de rechtbank aanleiding heeft gegeven GAK te veroordelen in de kosten van het geding voor de kantonrechter, in het ongelijk gesteld en is hij in de kosten van het geding in hoger beroep veroordeeld. Deze kostenveroordeling heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
(ii) In het tegen dat vonnis ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij arrest van 17 januari 2003, nr. C01/168, RvdW 2003, 16, het door [eiser] ingestelde principale beroep en het door GAK ingestelde incidentele beroep verworpen.
(iii) Voordat hij het onder (ii) vermelde cassatieberoep instelde, heeft [eiser] de door de rechtbank toegewezen kosten op eigen initiatief voldaan.
3.2.1 Tien dagen nadat hij het onder (ii) vermelde cassatieberoep had ingesteld, heeft [eiser] tegen het vonnis van 28 februari 2001 ook de hiervóór onder 1 vermelde vordering tot herroeping van dat vonnis ingesteld op de grond dat de rechtbank meer heeft toegewezen dan gevorderd, aangezien geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de proceskostenveroordeling door GAK was gevorderd.
3.2.2 De rechtbank heeft die vordering afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe (in rov. 4 en 5) dat zij GAK wel kon volgen in haar verweer dat zij veroordeling "kosten rechtens" heeft gevraagd, waarin uitvoerbaarverklaring bij voorraad geacht kan worden te zijn begrepen; het is bij deze rechtbank gebruik om een verzoek of vordering tot veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding aldus uit te leggen dat daaronder de uitvoerbaarheid bij voorraad is begrepen, ook als dit niet met zoveel woorden is vermeld. De rechtbank voegde (in rov. 6) daaraan ten overvloede toe dat [eiser] geen in rechte te respecteren belang bij zijn onderhavige vordering tot request civiel heeft, nu de verschuldigdheid van de proceskosten - die [eiser] voordat hij cassatieberoep instelde op eigen initiatief heeft voldaan - niet afhankelijk was van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar slechts de eventuele afdwingbaarheid ervan. Volgens de rechtbank kan [eiser] dus slechts aanspraak maken op terugbetaling wanneer de kostenveroordeling als zodanig in cassatie zou worden vernietigd en zou de gevorderde herroeping van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad aan de betaling van de proceskosten niet alsnog een onverschuldigd karakter geven.
3.2.3 De rechtbank heeft [eiser] in de kosten van het onderhavige request civiel veroordeeld. Hij heeft daarom, anders dan UWV in zijn schriftelijke toelichting heeft aangevoerd, belang bij het cassatieberoep, zodat hij daarin ontvankelijk is.
3.3.1 Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat de rechtbank heeft miskend dat in het vonnis van 28 februari 2001 meer is toegewezen dan door GAK gevorderd. Ingevolge art. 52 lid 1 (oud) Rv. kan de rechter alleen desgevorderd een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren en dat heeft GAK niet gevorderd, ook niet door middel van de woorden "kosten rechtens". De overweging dat het gebruik bij de rechtbank is om wanneer een kostenveroordeling wordt gevraagd daaronder ook de uitvoerbaarheid bij voorraad te begrijpen, is in strijd met art. 52 lid 1 (oud) Rv., aldus de klacht.
3.3.2 Deze klacht is gegrond. Blijkens de tekst van art. 52 lid 1 (oud) Rv. kan de rechter zijn vonnis - behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen - slechts "desgevorderd" uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat een daartoe strekkende vordering hetzij uitdrukkelijk moet worden gedaan, hetzij - naar het feitelijk oordeel van de rechter - ook voor de wederpartij voldoende duidelijk in het gevorderde moet besloten liggen.
3.3.3 Dit geldt ook ten aanzien van de proceskostenveroordeling, die sinds 1992 mede uitvoerbaar bij voorraad verklaard kan worden. In het onderhavige geding staat tussen partijen vast dat GAK niet uitdrukkelijk om uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de proceskostenveroordeling heeft verzocht. Voorzover de rechtbank heeft geoordeeld dat in het verzoek de wederpartij in de proceskosten te veroordelen of in het gebruik van de woorden "kosten rechtens" steeds een vordering als bedoeld in art. 52 lid 1 Rv. tot het uitvoerbaarverklaren bij voorraad van de proceskostenveroordeling ligt besloten, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Aldus zou immers aan het in de wet neergelegde vereiste van een tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad strekkende vordering iedere betekenis worden ontnomen.
3.3.4 Bij het voorgaande verdient aantekening dat het oordeel van de rechtbank klaarblijkelijk niet is gebaseerd op de - behoudens onbegrijpelijkheid - aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van de gedingstukken, maar op een bij de rechtbank gebruikelijke praktijk, die, zoals uit het voorgaande blijkt, niet in overeenstemming is met de wet.
3.4.1 Nu de tegen rov. 4 en 5 gerichte klacht gegrond is, moet de tweede klacht van het middel, die is gericht tegen de door de rechtbank ten overvloede gegeven rov. 6, worden onderzocht. Deze klacht houdt in dat [eiser], doordat de proceskostenveroordeling ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat hij verplicht was aan die veroordeling te voldoen, terwijl hij bij een juiste voorstelling van zaken eerst na de eventuele verwerping van zijn cassatieberoep door de Hoge Raad zou hebben betaald. Hij heeft derhalve door de onjuiste uitspraak rente gederfd, en heeft dus naast het door hem gestelde "justitieel, jurisprudentieel belang" ook een financieel belang bij het request civiel, zo begrijpt de Hoge Raad de tweede klacht.
3.4.2 De klacht faalt, wat het gestelde financieel belang betreft, reeds omdat het in de klacht bedoelde financiële belang voor de rechtbank niet naar voren is gebracht, en dit belang niet voor het eerst in cassatie kan worden aangevoerd. Nu [eiser] niet heeft toegelicht wat onder het in de klacht vermelde "justitieel, jurisprudentieel belang" moet worden verstaan en waarom dat tot vernietiging van het bestreden vonnis zou moeten leiden, kan de klacht ook in zoverre niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van UWV begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 mei 2004.