ECLI:NL:HR:2004:AO3562

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02516/03 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen in de Antilliaanse wetgeving

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De zaak betreft de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een rechtspersoon, die was veroordeeld tot een geldboete van NAƒ 300.000 voor deelneming aan een criminele organisatie en valsheid in geschrifte. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Moszkowicz, heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen, maar uitsluitend met betrekking tot de bewezenverklaring van feit III en de strafoplegging.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Antilliaanse wetgeving, zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, geen mogelijkheid biedt om een rechtspersoon te straffen met gevangenisstraf. De bewezenverklaarde feiten, die enkel met gevangenisstraf kunnen worden bestraft, kunnen derhalve niet leiden tot een geldboete voor de rechtspersoon. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft veroordeeld tot de betaling van een geldboete, aangezien de wet geen basis biedt voor een dergelijke strafoplegging aan een rechtspersoon in dit geval.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en stelt vast dat aan de verdachte geen straf kan worden opgelegd. Dit arrest benadrukt de beperkingen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen onder de Antilliaanse wetgeving en de noodzaak voor een duidelijke wettelijke basis voor strafopleggingen.

Uitspraak

18 mei 2004
Strafkamer
nr. 02516/03 A
SCR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 3 juli 2003, nummer H-20/2003, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd [te vestigingsplaats] (Nederlandse Antillen).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste aanleg op Curaçao van 2 december 2002 - de verdachte vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding onder II tenlastegelegde en voorts ter zake van I. "deelneming aan een vereniging, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, gepleegd door een rechtspersoon" en III. "valsheid in geschrifte, gepleegd door een rechtspersoon" veroordeeld tot een geldboete van NAƒ 300.000,--.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring van feit III en de strafoplegging.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Het Hof heeft de verdachte wegens (a) deelneming aan een vereniging die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, gepleegd door een rechtspersoon, strafbaar gesteld bij art. 146 in verbinding met art. 53 SrNA, en (b) valsheid in geschrifte, gepleegd door een rechtspersoon, strafbaar gesteld bij art. 230 in verbinding met art. 53 SrNA, veroordeeld tot betaling van een geldboete van Naƒ 300.000.
4.2. Het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen bevat, voorzover hier van belang, de volgende bepalingen:
Art. 28:
"1. In geval van schuldigverklaring aan een strafbaar feit, ter zake waarvan de rechter, bij toepassing van vrijheidsstraf, als hoofdstraf gevangenisstraf van niet meer dan twee jaren of hechtenis zou hebben opgelegd, kan hij:
1. Indien op het feit niet tevens geldboete is gesteld, niettemin geldboete opleggen;
(...)
2. De ingevolge het eerste lid op te leggen boete bedraagt ten hoogste vijftien duizend gulden bij feiten, waarop gevangenisstraf van niet meer dan een jaar of hechtenis is gesteld, en ten hoogste dertig duizend gulden bij feiten, waarop gevangenisstraf van meer dan een jaar is gesteld.
3. (...)"
Art. 53:
"1. Strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
2. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in algemene verordeningen voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:
a. tegen die rechtspersoon, (...)
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met de rechtspersoon gelijkgesteld: de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, enige andere vereniging van personen, en het doelvermogen."
Art. 146, eerste lid:
"Deelneming aan een vereniging, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren."
Art. 230, eerste lid:
"Hij die een geschrift waaruit enig recht, enige verbintenis of enige bevrijding van schuld kan ontstaan, of dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt, indien uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, als schuldig aan valsheid in geschrifte, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren."
4.3. In aanmerking genomen
(a) dat ingevolge art. 146, eerste lid, en art. 230, eerste lid, SrNA de in deze zaak bewezenverklaarde feiten slechts kunnen worden bestraft met gevangenisstraf,
(b) dat gevangenisstraf niet in aanmerking komt voor oplegging aan een rechtspersoon (met inbegrip van de daarmee gelijkgestelde entiteit als bedoeld in het derde lid van art. 53 SrNA), zodat - daargelaten de hoogte van de in dit geval opgelegde geldboete - reeds daarom art. 28 SrNA te dezen geen toepassing kan vinden,
(c) dat noch voormeld Wetboek noch enige andere hier toepasselijke wet een voorziening bevat op grond waarvan de rechter voor een strafbaar feit waarop wel een vrijheidsstraf doch niet tevens een geldboete is gesteld, niettemin aan een rechtspersoon een geldboete van een nader bepaalde hoogte kan opleggen,
heeft het Hof de verdachte ten onrechte veroordeeld tot de betaling van een geldboete. De bestreden uitspraak kan dus in zoverre niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen nu, gelet op de te dezen toepasselijke wettelijke voorschriften, na verwijzing van de zaak geen straf of maatregel zal kunnen worden opgelegd.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen brengt - nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden - mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
Stelt vast dat aan de verdachte geen straf kan worden opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 mei 2004.