ECLI:NL:HR:2004:AO3547

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01877/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor valsheid in geschrift en opzetheling, met een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. M.W.G.J. IJsseldijk als advocaat optrad. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging, en de zaak zou moeten terugwijzen voor het vaststellen van een passende straf voor de resterende feiten.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het middel van de verdachte, dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in de cassatiefase zou zijn overschreden, verworpen. De Hoge Raad constateerde dat de stukken op 11 augustus 2003 ter griffie waren binnengekomen en dat de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep was afgedaan. Hierdoor was er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gepubliceerd in NJ 2004, 476 met annotatie van Y. Buruma.

Uitspraak

23 maart 2004
Strafkamer
nr. 01877/03
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 22 november 2002, nummer 21/000425-02, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten van Amerika) op [geboortedatum] 1973, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 13 december 2001 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1.a., 1.b., 3. en 4. telkens opleverende "valsheid in geschrift" en 5. "opzetheling" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen wat betreft de onder 1 bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging, de dagvaarding nietig zal verklaren wat betreft de onder 1a en 1b tenlastegelegde feiten en de zaak wat betreft de strafoplegging zal terugwijzen voor het vaststellen van de bij de resterende feiten passende straf.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 27 november 2002 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 11 augustus 2003 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Nu de Hoge Raad de zaak evenwel binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendingstermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan wat betreft de berechting in cassatie in haar geheel niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn. Daarom faalt het middel.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 maart 2004.