ECLI:NL:HR:2004:AO3468
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Ontnemingszaak; ontvankelijkheid van de Officier van Justitie in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een ontnemingsvordering die door de Officier van Justitie (OvJ) is ingesteld tegen de betrokkene, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard. Het Gerechtshof te Arnhem heeft de OvJ echter ontvankelijk verklaard, wat leidde tot een cassatieberoep door de betrokkene. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De zaak is behandeld na meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep, wat in strijd is met de vereisten van een eerlijke en tijdige rechtsgang.
De Hoge Raad stelt vast dat het Hof in zijn uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat de Rechtbank te Zwolle de ontnemingsvordering inhoudelijk heeft behandeld. De Hoge Raad concludeert dat de zaak terugverwezen moet worden naar de Rechtbank, omdat de OvJ niet-ontvankelijk was verklaard zonder dat de zaak inhoudelijk was behandeld. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het Hof, behoudens het deel waarin de uitspraak van de Rechtbank is vernietigd, en verwijst de zaak terug naar de Rechtbank te Zwolle voor een nieuwe behandeling van de ontnemingsvordering.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige en tijdige behandeling van ontnemingsvorderingen en de noodzaak voor de rechterlijke macht om de rechten van de betrokkenen te waarborgen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming in ontnemingszaken en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen.