ECLI:NL:HR:2004:AO3466
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verwerping van verweer inzake detentieomstandigheden van drugskoeriers
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 april 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot 22 maanden gevangenisstraf voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. van der Veen, met als doel de verwerping van een verweer dat betrekking had op de detentieomstandigheden onder het regime van de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers aan te vechten.
De raadsman voerde aan dat de detentieomstandigheden in het Detentiecentrum Zeist in strijd waren met de mensenrechten, en verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis of, subsidiair, om strafvermindering. Het Hof had echter geoordeeld dat de omstandigheden niet zodanig waren dat dit tot opheffing van de voorlopige hechtenis moest leiden, maar had het beroep op strafvermindering wel gehonoreerd. De Hoge Raad oordeelde dat het middel dat klaagde over de verwerping van het verweer feitelijke grondslag miste, aangezien het Hof het subsidiaire verzoek om strafvermindering had erkend.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen tot cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep werd verworpen. Dit arrest benadrukt de afweging die de rechter maakt tussen de detentieomstandigheden en de toepassing van strafrechtelijke sancties, en de rol van mensenrechten in deze context.