ECLI:NL:HR:2004:AO3339
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de fusiefaciliteit bij aandelenruil en stemrechten
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de toepassing van artikel 4.41, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het kader van een voorgenomen aandelenruil tussen verschillende vennootschappen. De Inspecteur had eerder beslist dat de voorgenomen vervreemding van aandelen niet onder de fusiefaciliteit viel, wat door belanghebbende werd bestreden. Het Hof had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar de Staatssecretaris ging in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de door het Hof vastgestelde feiten niet toelaten dat ruil 1 kan worden aangemerkt als een aandelenruil in de zin van artikel 4.41, lid 1, van de Wet. De Hoge Raad stelt vast dat de ruil onderdeel uitmaakt van een geheel van rechtshandelingen, waardoor A niet in de mogelijkheid kwam om meer dan de helft van de stemrechten in B B.V. uit te oefenen. Dit oordeel van het Hof wordt als onjuist gekwalificeerd, en de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht. De Hoge Raad concludeert dat het beroep van de Staatssecretaris ongegrond is.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de voorwaarden waaronder een aandelenruil kan worden aangemerkt als een aandelenfusie, en benadrukt de noodzaak om het geheel van afspraken in de beoordeling mee te nemen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 mei 2004.