ECLI:NL:HR:2004:AO3242

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02179/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van doodslag en poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder door het hof veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf voor onder meer het medeplegen van doodslag en poging tot doodslag. De zaak was aanhangig gemaakt door de verdachte, die zich had laten bijstaan door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de beslissing van het hof in stand gelaten, waarbij het hof de eerdere veroordeling van de Rechtbank te Maastricht had vernietigd. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van doodslag, poging tot doodslag en overtreding van de Wegenverkeerswet. Naast de gevangenisstraf werd de verdachte ook ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor verschillende periodes, afhankelijk van de feiten waarvoor hij was veroordeeld.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel van cassatie niet kon leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Er was geen noodzaak voor nadere motivering, aangezien het middel niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden aanwezig waren om de uitspraak ambtshalve te vernietigen, en verwierp daarom het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

30 maart 2004
Strafkamer
nr. 02179/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 februari 2003, nummer 20/001954-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 1 juli 2002 - de verdachte ter zake van 1 primair "medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd", 2 primair " medeplegen van poging tot doodslag" en 3. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf, alsmede ten aanzien van feit 1 primair tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zeven jaren, ten aanzien van feit 2 primair tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren en ten aanzien van feit 3 tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 maart 2004.