ECLI:NL:HR:2004:AO3231

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01372/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van de dood als gevolg van zware mishandeling en de rol van medische hulp

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij de dood van het slachtoffer was ingetreden. De Hoge Raad beoordeelde of de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan de verdachte kon worden toegerekend, ondanks het uitblijven van noodzakelijke medische hulp. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte op 30 juli 1999 in Sevenum opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer door hem met kracht tegen de slaap te slaan, wat uiteindelijk leidde tot de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat er een causaal verband bestond tussen de klap van de verdachte en het letsel van het slachtoffer, en dat het letsel de dood had veroorzaakt. De Hoge Raad concludeerde dat het uitblijven van medische hulp niet afdeed aan de aansprakelijkheid van de verdachte, aangezien het letsel zo ernstig was dat medische ingreep noodzakelijk was om de dood te voorkomen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verdachte bleef veroordeeld tot 23 maanden gevangenisstraf.

Uitspraak

30 maart 2004
Strafkamer
nr. 01372/03
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 november 2002, nummer 20/000009-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Ierland) op [geboortedatum] 1968, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 11 september 2001 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair "zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft" veroordeeld tot 23 maanden gevangenisstraf met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat het intreden van de dood als gevolg van de door de verdachte begane zware mishandeling van het slachtoffer aan hem kan worden toegerekend hoewel door adequaat medisch ingrijpen de dood van het slachtoffer had kunnen worden voorkomen.
4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 30 juli 1999 in de gemeente Sevenum aan een persoon genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] met kracht tegen diens linkerslaap te slaan, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad."
4.3. Het Hof heeft met betrekking tot het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer voorzover hier van belang in het verkorte arrest overwogen:
"Vast is komen te staan, gezien de verklaring van prof. dr. Grotenhuis ter terechtzitting in hoger beroep, dat er een causaal verband bestaat tussen de klap van verdachte op het hoofd van het slachtoffer [het slachtoffer] en het bij het slachtoffer ontstane letsel. Voorts staat vast dat er een causaal verband bestaat tussen het letsel toegebracht aan het slachtoffer [het slachtoffer] en diens dood. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voorts gebleken dat indien het slachtoffer tijdig van adequate medische zorg was voorzien, hij naar verwachting geheel van zijn letsel zou zijn genezen. Echter, de omstandigheid dat het slachtoffer medische zorg behoefde, was te wijten aan verdachtes wangedrag en het ontbreken of te kort schieten in die zorg door anderen - daargelaten hun verantwoordelijkheid daarvoor - ontheft verdachte niet van zijn aansprakelijkheid voor het door hem misdrevene. Nu verdachte, naar het oordeel van het hof, de opzet had om aan het slachtoffer [het slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en als gevolg van dat handelen het slachtoffer is komen te overlijden behoort hij, naar het oordeel van het hof dan ook niet, als de dood intreedt, aan berechting, veroordeling en bestraffing wegens "zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend" gepleegd op 30 juli 1999 te ontkomen."
4.4. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daaraan kan het uitblijven van de vereiste medische hulp na het bewezenverklaarde feit niet afdoen, in aanmerking genomen dat het door de verdachte toegebrachte letsel kennelijk zodanig ernstig was dat een medische ingreep noodzakelijk was om te voorkomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. In zoverre faalt het middel.
4.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 maart 2004.