ECLI:NL:HR:2004:AO3164

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/339HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake onrechtmatige publicatie door AVONDBLADEN COMBINATIE ROTTERDAM

In deze zaak hebben de eisers tot cassatie, STICHTING NEDERLAND AMERIKA en [Eiser 2], een rechtszaak aangespannen tegen de commanditaire vennootschap AVONDBLADEN COMBINATIE ROTTERDAM en haar bestuur. De eisers vorderden schadevergoeding wegens onrechtmatige publicaties die door de gedaagden zouden zijn gedaan. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft in eerdere instanties de vorderingen van de eisers afgewezen, waarna de eisers hoger beroep hebben ingesteld. Het gerechtshof heeft de eerdere vonnissen bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep in cassatie verworpen, waarbij de klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De kosten van het geding in cassatie zijn voor rekening van de eisers, die zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagden.

Uitspraak

23 april 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/339HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. STICHTING NEDERLAND AMERIKA,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
1. de commanditaire vennootschap AVONDBLADEN COMBINATIE ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
2. AVONDBLADEN COMBINATIE ROTTERDAM BESTUUR B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
e n
4. [Verweerder 4],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder afzonderlijk te noemen: SNA en [eiser 2], dan wel tezamen: SNA c.s. - hebben bij exploten van 9, 11, 12 (tweemaal) en 13 januari 1989 B.V. Uitgeversmaatschappij Bonaventura, hierna: Bonaventura, verweerders in cassatie sub 1, 2 en 3, - hierna: ABC en [verweerder 3], dan wel gezamenlijk: ABC c.s., [betrokkene 1], en [verweerder 4], dan wel allen gezamenlijk: de gedaagden, gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. te verklaren voor recht dat gedaagden gezamenlijk dan wel ieder afzonderlijk door het publiceren van de in de dagvaardingen genoemde artikelen onrechtmatig hebben gehandeld jegens SNA en [eiser 2];
B. gedaagden hoofdelijk, dan wel ieder afzonderlijk, te veroordelen om aan SNA en/of [eiser 2] te vergoeden de door haar/hem geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Bij conclusie van repliek hebben SNA c.s. hun eis vermeerderd en gevorderd:
- ingeval de rechtbank toekomt aan het bepalen van de schade bij staat, gedaagden bij tussenvonnis te veroordelen tot het betalen aan SNA, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een voorschot op de geleden en nog te lijden schade ten bedrage van ƒ 500.000,--, en
- ten aanzien van de immateriële door [eiser 2] geleden schade, gedaagden te veroordelen om aan [eiser 2] te vergoeden de door hem geleden en nog te lijden immateriële schade, door de rechtbank ex aequo et bono vast te stellen.
Bonaventura, ABC c.s. en [betrokkene 1] hebben de vorderingen bestreden.
Tegen de niet verschenen [verweerder 4] is verstek verleend.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 10 februari 1993 SNA c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering voor zover deze is gebaseerd op art. 1408 (oud) BW en ABC opgedragen het in rov. 9.2 juncto 9.3 van dat vonnis bedoelde bewijs te leveren.
Tegen het tussenvonnis hebben SNA c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. ABC heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 15 oktober 1996 heeft het hof in het principaal en in het incidenteel appel het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak naar de rechtbank te 's-Gravenhage verwezen ter verdere afdoening.
Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 28 juni 2000 SNA c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen voor zover deze zijn gegrond op art. 1408 en 1416 (oud) BW en de vorderingen voor het overige afgewezen.
Tegen het vonnis van 28 juni 2000 hebben SNA c.s. hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage ingesteld.
ABC c.s. hebben een memorie van antwoord ingediend; tegen Bonaventura en [betrokkene 1] zijn de vorderingen ingetrokken en [verweerder 4] is in hoger beroep niet verschenen.
Het hof heeft bij arrest van 28 mei 2002 het vonnis van de rechtbank van 28 juni 2000 voor zover tussen de onderhavige partijen gewezen bekrachtigd.
Het arrest van het hof van 28 mei 2002 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermeld arrest van het hof hebben SNA c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ABC c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt SNA c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABC c.s. begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 april 2004.