ECLI:NL:HR:2004:AO2714
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van zware mishandeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor het medeplegen van zware mishandeling. Het Gerechtshof had de eerdere veroordeling door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Haarlem, die op 9 april 1999 had plaatsgevonden, vernietigd. De verdachte was door het Hof veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 140 uren, in plaats van de eerder opgelegde drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. E.G. Al, advocaat te Nieuw-Vennep. De plaatsvervangend Procureur-Generaal, Fokkens, heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, zonder dat er grond aanwezig was om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen.