ECLI:NL:HR:2004:AO2296
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie van een vordering tot betaling met betrekking tot een geschil tussen eiser en verweerder
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 20.000,-- door verweerder, die niet verschenen is in de cassatieprocedure. Eiser heeft in eerste instantie de rechtbank te Amsterdam benaderd, waar verweerder op 14 oktober 1998 eiser had gedagvaard. De rechtbank heeft de vordering van verweerder in eerste instantie afgewezen, maar later, op 24 november 1999, de vordering van verweerder toegewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, wat resulteerde in een bevestiging van het vonnis door het gerechtshof op 8 februari 2001. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder op nihil zijn begroot. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2004.