ECLI:NL:HR:2004:AO2281
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtsmacht van de Hoge Raad in fiscale boetebeschikkingen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 6 december 2002, waarin een boetebeschikking van de Inspecteur werd gehandhaafd. De Inspecteur had een boete van ƒ 1750 opgelegd wegens het niet-tijdig indienen van de vennootschapsbelastingaangifte voor het jaar 1999. Na bezwaar tegen deze boetebeschikking, dat door de Inspecteur werd afgewezen, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende cassatie heeft ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de term "reviewed" in het kader van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) een ruimere rechtsmacht impliceert dan de rechtsmacht die de cassatierechter in Nederland heeft in fiscale boetezaken. De Hoge Raad oordeelt dat, ook al zou Nederland nalatig zijn in de naleving van het IVBPR, dit niet automatisch betekent dat de opgelegde boete niet in stand kan blijven. De Hoge Raad benadrukt dat de wetgever verantwoordelijk is voor het treffen van voorzieningen die de vereiste graad van rechtsbescherming waarborgen.
De Hoge Raad komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 23 januari 2004, en de uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht. De zaak illustreert de spanningen tussen nationale rechtsbescherming en internationale verplichtingen, en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtsbescherming in fiscale zaken.