ECLI:NL:HR:2004:AO1993

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/084HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de hoofdverblijfplaats van kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats van twee kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de man, verweerder in cassatie, verzocht had om de hoofdverblijfplaats bij hem te vestigen. De rechtbank heeft op 12 november 2002, na advies van de raad voor de kinderbescherming, beslist dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zou zijn en heeft een omgangsregeling vastgesteld voor de vrouw. De vrouw ging in hoger beroep, maar het gerechtshof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank op 24 april 2003. Hierop heeft de vrouw cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de vrouw niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het gerechtshof in stand zijn gebleven. Deze uitspraak benadrukt het belang van de belangen van de kinderen in echtscheidingszaken en de rol van de rechterlijke macht in het vaststellen van de hoofdverblijfplaats en omgangsregelingen.

Uitspraak

26 maart 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/084HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 26 april 2001 ter griffie van de rechtbank te 's-Hertogenbosch ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van hem met verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - geboren kinderen (1) [de dochter 1], geboren op [geboortedatum] 1989 en (2) [de dochter 2], geboren op [geboortedatum] 1992, bij de man zal zijn en dat de vrouw gerechtigd zal zijn om elke veertien dagen een aaneengesloten periode van vier dagen vrijelijk omgang met de kinderen te hebben.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 22 januari 2002 de raad voor de kinderbescherming verzocht rapport en advies uit te brengen en bij eindbeschikking van 12 november 2002 overeenkomstig het advies van de raad de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man bepaald en een zodanige omgangsregeling vastgesteld dat de vrouw een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zonderdag 19.00 uur, alsmede de helft van alle schoolvakanties tot omgang met de kinderen gerechtigd is.
Tegen deze eindbeschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij beschikking van 24 april 2003 heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 maart 2004.