ECLI:NL:HR:2004:AO1993
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de hoofdverblijfplaats van kinderen na echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats van twee kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de man, verweerder in cassatie, verzocht had om de hoofdverblijfplaats bij hem te vestigen. De rechtbank heeft op 12 november 2002, na advies van de raad voor de kinderbescherming, beslist dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zou zijn en heeft een omgangsregeling vastgesteld voor de vrouw. De vrouw ging in hoger beroep, maar het gerechtshof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank op 24 april 2003. Hierop heeft de vrouw cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de vrouw niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het gerechtshof in stand zijn gebleven. Deze uitspraak benadrukt het belang van de belangen van de kinderen in echtscheidingszaken en de rol van de rechterlijke macht in het vaststellen van de hoofdverblijfplaats en omgangsregelingen.