ECLI:NL:HR:2004:AO1992

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/083HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de moeder inzake de uithuisplaatsing van haar minderjarige dochter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2004 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een moeder tegen de beslissing van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De moeder was ontheven van het ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter, geboren in 1989, en de stichting Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening van het Leger des Heils was benoemd tot voogd. De stichting had eerder een verzoek ingediend bij de kinderrechter voor de plaatsing van de minderjarige in een gesloten inrichting, wat door de kinderrechter was toegewezen. De moeder had hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter. Vervolgens heeft de moeder cassatie ingesteld tegen deze beslissing.

De Hoge Raad oordeelde dat de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing op 16 augustus 2003 was verstreken. Hierdoor had de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, wat leidde tot de conclusie dat zij niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de gevolgen van het verstrijken van termijnen voor de procespositie van partijen.

De beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op het ouderlijk gezag en de uithuisplaatsing van minderjarigen.

Uitspraak

2 april 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/083HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.L. Kleyn,
t e g e n
de stichting AMBULANTE JEUGDBESCHERMING EN JEUGDHULPVERLENING VAN HET LEGER DES HEILS, gevestigd te Leusden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis.
1. Het geding in feitelijke instanties
De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op verzoek van de raad voor de kinderbescherming te 's-Gravenhage bij beschikking van 21 juni 2000 onder meer verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de moeder - ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [de dochter], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, en verweerster in cassatie - verder te noemen: de stichting - tot voogdes over voornoemde minderjarige benoemd.
Met een op 16 augustus 2002 gedateerd verzoekschrift heeft de stichting zich gewend tot de kinderrechter in voornoemde rechtbank en verzocht de stichting te machtigen tot plaatsing van de minderjarige in een gesloten inrichting.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 27 augustus 2002 het verzoek toegewezen voor de periode van 28 augustus 2002 tot 16 februari 2003 en bij beschikking van 11 februari 2003 de aan de stichting verleende machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige in een gesloten inrichting van 16 februari 2003 tot 16 augustus 2003 verlengd.
Tegen de beschikking van 11 februari 2003 heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 11 juni 2003 heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De stichting heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar cassatieberoep.
De advocaat van de moeder heeft bij op 23 januari 2004 ingekomen brief op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing is op 16 augustus 2003 verstreken. Om deze reden heeft de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 2 april 2004.