ECLI:NL:HR:2004:AO1992
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de moeder inzake de uithuisplaatsing van haar minderjarige dochter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2004 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een moeder tegen de beslissing van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De moeder was ontheven van het ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter, geboren in 1989, en de stichting Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening van het Leger des Heils was benoemd tot voogd. De stichting had eerder een verzoek ingediend bij de kinderrechter voor de plaatsing van de minderjarige in een gesloten inrichting, wat door de kinderrechter was toegewezen. De moeder had hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter. Vervolgens heeft de moeder cassatie ingesteld tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing op 16 augustus 2003 was verstreken. Hierdoor had de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, wat leidde tot de conclusie dat zij niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de gevolgen van het verstrijken van termijnen voor de procespositie van partijen.
De beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op het ouderlijk gezag en de uithuisplaatsing van minderjarigen.