ECLI:NL:HR:2004:AO1972

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/101HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kinderalimentatie en wijziging van beschikking

In deze zaak heeft de moeder, verweerster in cassatie, op 23 januari 2001 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage. Zij verzocht om wijziging van de beschikking van 29 april 1998, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld. De moeder vroeg de rechtbank om de kinderalimentatie voor haar kinderen, [de dochter], geboren op 24 maart 1986, en [de zoon], geboren op 10 januari 1990, vast te stellen op respectievelijk ƒ 1.250,-- en ƒ 625,-- per maand, met ingang van 23 januari 2001. De vader, verzoeker tot cassatie, heeft dit verzoek bestreden.

De rechtbank heeft op 31 augustus 2001 het verzoek van de moeder toegewezen. Hiertegen heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 30 oktober 2002 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, wat leidde tot het cassatieberoep van de vader. De vrouw heeft verzocht om het cassatieverzoek af te wijzen. De Advocaat-Generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Op 23 april 2004 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

23 april 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/101HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E.F.A. Linssen-van Rossum.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 23 januari 2001 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de moeder - zich gewend tot die rechtbank en verzocht - met wijziging van de beschikking van 29 april 1998 - de aan haar ten laste van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de vader - te betalen kinderalimentatie met ingang van 23 januari 2001 vast te stellen voor [de dochter], geboren op 24 maart 1986, op ƒ 1.250,-- per maand en voor [de zoon], geboren op 10 januari 1990, op ƒ 625,-- per maand, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
De vader heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 31 augustus 2001 het verzoek van de moeder toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 30 oktober 2002 heeft het hof de bestreden beschikking voor zover aan zijn oordeel onderworpen bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het cassatieverzoek af te wijzen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 april 2004.