ECLI:NL:HR:2004:AO1946

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/309HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van een vordering tot schadevergoeding tegen ABN AMRO Bank N.V.

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, ABN AMRO Bank N.V. gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam. Eiseres vorderde een schadevergoeding van ƒ 187.360,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De bank, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Grabandt, heeft de vordering bestreden. De kantonrechter heeft op 1 november 2000 de vordering afgewezen. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam, die op 10 juli 2002 het vonnis van de kantonrechter heeft bekrachtigd. Eiseres heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen dit vonnis. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 2.281,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO.

Uitspraak

2 april 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/309HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 9 december 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: de bank - gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de bank te veroordelen primair aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 187.360,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair aan [eiseres] te betalen een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen schadebedrag.
De bank heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 1 november 2000 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam.
Bij vonnis van 10 juli 2002 heeft de rechtbank voormeld vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 2.281,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 2 april 2004.