ECLI:NL:HR:2004:AO1939
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en de geldigheid van een afvloeiingsregeling in de arbeidsovereenkomst
In deze zaak gaat het om een geschil tussen Drankencentrale Waterland B.V. (DCW) en [verweerder] over de geldigheid van een ontslag op staande voet en de toepassing van een afvloeiingsregeling in de arbeidsovereenkomst. [Verweerder] was sinds 1971 in dienst bij DCW en was vanaf 1995 algemeen procuratiehouder. Op 15 februari 2000 werd hij op staande voet ontslagen wegens vermeende betrokkenheid bij belastingfraude. DCW vorderde bij de kantonrechter ontbinding van de arbeidsovereenkomst, terwijl [verweerder] de nietigverklaring van het ontslag en doorbetaling van loon eiste. De kantonrechter verklaarde het ontslag nietig en wees een aantal vorderingen van [verweerder] toe, waaronder een schadevergoeding op basis van de afvloeiingsregeling in de arbeidsovereenkomst.
DCW ging in hoger beroep, maar de rechtbank bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat het ontslag nietig was. DCW stelde cassatie in, waarbij de Hoge Raad zich moest buigen over de vraag of de afvloeiingsregeling geldig was en of deze in een afzonderlijke procedure kon worden ingeroepen. De Hoge Raad oordeelde dat de afvloeiingsregeling niet in strijd was met de wettelijke bepalingen en dat [verweerder] ontvankelijk was in zijn vordering. De Hoge Raad verwierp het beroep van DCW en bevestigde de eerdere uitspraken, waarbij DCW werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor werknemers om aanspraken op basis van een afvloeiingsregeling in een afzonderlijke procedure geldend te maken, zelfs als er eerder een ontbindingsprocedure heeft plaatsgevonden. Dit biedt werknemers bescherming tegen onterecht ontslag en bevestigt de geldigheid van contractuele afspraken in arbeidsovereenkomsten.